Dear guest, I guess it all started with... dinosaurs. From an early age I was fascinated by these strange creatures that walked the earth millions of years ago. Not surprinsingly, as a young boy I wanted to become a paleontologist. This initial plan concerning my future took a slight turn from the moment I met Michaël Ghijs (1933-2008), a catholic priest and teacher at the high school I was attending. He was also the founding conductor of the boy's and men's choir Schola Cantorum Cantate Domino. He enabled his singers, me being one of them, to broaden their horizon on many levels: on the geographical and cultural level by literally travelling the world with us, but also on the spiritual one by living out the message of the Gospel. Inspired by his example and my experiences within his choir, I decided to commit myself to a further exploration of the 'Christian story'. I hold a master's degree in religious studies from the Catholic University of Leuven (Belgium). It's in this setting I first encountered the work of René Girard (born in 1923), one of the great intellectuals of our time and immortel of the Académie Française. It was a little book by a great theologian, Knowing Jesus by James Alison, that set me on track to discover Girard's further developed mimetic theory. For me, this became an anthropological and interdisciplinary starting point to challenge the richness of the Christian tradition. It affected me in a very profound way, and I'm convinced that the thought provoking power of mimetic theory can support our multi layered human society on the road to 'non-sacrificial' peace. Eventually, I wrote a book in Dutch entitled Vrouwen, Jezus en rock-'n-roll. Met René Girard naar een dialoog tussen het christelijk verhaal en de populaire cultuur (Averbode, 2009), that could be translated as Women, Jesus and rock-'n-roll. Taking René Girard to a dialogue between the Christian story and popular culture. I became a member of the Dutch Girard Society and of COV&R (the Colloquium on Violence & Religion). This blog is dedicated to share thoughts and information about mimetic theory. I'm currently teaching at a Jesuit High School, called Sint-Jozefscollege, in Aalst (Belgium). In my spare time I keep on being a singer, an alto or countertenor, trained at Schola Cantorum Cantate Domino as I mentioned (I was a member from 1991-2010 - more information at www.cantatedomino.com). I took part in several recordings, both as a choir member and as a soloist (e.g. Corpus Christi à Cusco, by Gabriel Garrido and Ensemble Elyma - 2006). Now I'm singing in an ensemble called El Grillo (www.elgrillo.be).

“Schaf de lessen godsdienst af. Minder lessen godsdienst, minder Bijbel en meer lessen waar leerlingen iets mee zijn…”

Aldus TikTokt Conner Rousseau, zoals het een hippe socialist betaamt.

“De Emancipatieproclamatie kwam als een vreugdevolle ochtend om de lange nacht van de slavernij van de zwarten te beëindigen.”

Aldus sprak Martin Luther King, Jr. (1929-1968) met een verwijzing naar psalm 30 (vers 6), toen hij op 28 augustus 1963 zijn beroemde I Have a Dream redevoering begon bij het Lincoln Memorial in Washington D.C. Hij eindigde die redevoering met een parafrase van een vers uit Paulus’ brief aan de Galaten (3, 28):

“Wanneer we de vrijheid laten klinken, wanneer we haar uit elk dorp en elk gehucht, elke staat en elke stad laten klinken, dan zullen we de dag kunnen bespoedigen waarop alle kinderen van God, zwarte mensen en witte mensen, joden en heidenen, protestanten en katholieken, … in staat zullen zijn elkaars hand vast te houden en de woorden te zingen van de oude Negro spiritual: Eindelijk vrij! Eindelijk vrij! Dank God almachtig, we zijn eindelijk vrij!”

De rede van MLK getuigt op een intense wijze van de Bijbelse taal die de zwarte slaven in Amerika hebben gebruikt om uitdrukking te geven aan hun identiteit en sociale strijd. Ze getuigt van de blues en de gospel, muziekgenres die de Bijbelse spiritualiteit van de zwarte slaven op de plantages hebben vormgegeven. Niet toevallig schreeuwt MLK tegelijk zijn wanhoop en droom uit door letterlijk de profeten Amos (5, 24) en Jesaja (40, 4-5) te citeren tijdens zijn rede:

“Het recht moet stromen als water, de gerechtigheid als een nooit opgedroogde beek! […] Elk dal moet worden opgehoogd, en elke berg en heuvel moet worden afgegraven; oneffen plekken moeten vlak gemaakt worden en ruige gronden worden een vlakte.”

Intussen heeft de volgzame massa van de TikTok-politicus waarschijnlijk al afgehaakt. Te veel lees- en denkwerk is niet goed voor de gezondheid van de populist en zijn publiek. Je zou nochtans denken dat voor een socialist geldt: Black Lives Matter (BLM). En dat dus ook een diep inzicht in de geschiedenis en uitdrukkingsvormen van die BLM-strijd ertoe doet. Volgens Rousseau hebben jonge mensen er echter niets aan om bijvoorbeeld de Bijbelse bronnen van de zwarte emancipatie in Amerika te begrijpen, om nog maar te zwijgen van islamitische en andere religieuze inspiraties. Zo divers en open naar anderen mag de samenleving blijkbaar niet worden.

Kortom, zwarten mogen hun stem laten horen over hun geschiedenis en cultuur in de westerse wereld, maar dan kennelijk op een manier die door een witte politicus is goedgekeurd. Je vraagt je af waar de “echte” socialisten zijn gebleven. Je weet wel, die mensen die belang hechten aan een brede en degelijke vorming voor iedereen.

De betuttelende benadering van jongeren door Rousseau is eigenlijk stuitend. Alsof die jongeren vooral “voldoende Nederlands” moeten leren “om een verzekering voor hun brommer te kunnen afsluiten” (het voorbeeld dat Rousseau in zijn TikTok-filmpje geeft). Alsof die jongeren tot niet veel meer in staat zijn. Alsof de spirituele, filosofische, sociale, culturele en historische ruggengraat van een samenleving verengd kan worden tot “lessen over mentaal welzijn en (gender)identiteit”.

Mentaal welzijn, de ontwikkeling van een weerbare identiteit en het vermogen om oog te hebben voor kwetsbaarheid (bij anderen, jezelf, in de natuur, …) bevorder je door jonge mensen “over het muurtje” van de hoogsteigen beslommeringen te doen kijken. Anders speel je in de kaart van het dodelijke narcisme waaraan onze samenleving, met haar almaar flitsender sociale mediacultuur, al zo vaak lijdt.

Het is misschien toch niet zo onzinnig om jonge mensen zodanig te vormen dat ze de kritische stemmen van hun tijd kunnen begrijpen, zoals de Oekraïense filmmaker Oleg Sentsov. Sentsov is een aartsvijand van het regime in Moskou. In augustus 2015 verdedigde hij zich op een proces in het Russische Rostov aan de Don door te citeren uit Michail Boelgakovs De meester en Margarita:

“Pontius Pilatus zat jarenlang op de maan zijn daden te overdenken. Toen hij vergiffenis kreeg, zei hij tegen Jezus: Weet je, je had gelijk, de ergste zonde op aarde is lafheid.”

Daarna richtte Sentsov zich tot de rechter en zei hij dat hij het eens was met Pilatus:

“Een deel van de Russische bevolking weet heel goed wat er gebeurt, maar die mensen zijn bang. Ze hebben geen hoop op verandering. En dus houden ze zich muisstil. Wel, ook wij hadden een crimineel bewind, maar we zijn ertegen in verzet gekomen. En we hebben uiteindelijk gewonnen. Dat gaat bij jullie ook gebeuren, vroeg of laat.”

Hoe geëmancipeerd mogen jonge mensen zijn als ze de lotgevallen van Sentsov beluisteren? Beslagen en gevormd genoeg om te weten wie Pontius Pilatus is? Mogen ze het betoog van de Oekraïense dissident – immer strijdvaardig, ook na zijn arrestatie, kidnapping, schijnproces en folteringen in de gevangenis – ook interessant vinden, naast de “heldhaftige” TikTok-filmpjes van Conner Rousseau?

Rosi Braidotti, de bekende Italiaanse atheïstische filosoof en geëngageerde feministe, verwacht alvast meer van vorming en opvoeding dan hedendaagse TikTok-volksmenners – zie een interview met haar door Alicja Gescinska (in Denkers van vandaag, voor de wereld van morgen, Antwerpen: Davidsfonds Uitgeverij, pp. 79-80):

“We moeten geworteld zijn om ook open te kunnen zijn. Daarbij speelt literatuur een heel belangrijke rol. Je moet je traditie kennen. Ook de christelijke traditie. Vergelijken is nodig, weten waar je vandaan komt. Mensen lezen ‘De Da Vinci Code’, maar niet de evangeliën. En dan zeggen ze: ‘Maria was toch de vrouw van Jezus, niet?’ Ik ben geen praktiserend gelovige, maar je moet weten waar je woont, waar je vandaan komt.”

En misschien denkt Conner Rousseau nu bij zichzelf: “Ach, waarom zou ik, Kingconnah, eigenlijk luisteren naar die raaskallende atheïstische, lesbische feministe? Wat weet zij ervan?”

P.S.: Aan de burgerzin van wie getuigt van (het belang van) een algemene vorming (godsdienstige incluis) hoeft Conner Rousseau niet te twijfelen, wel integendeel. Dat soort vorming bevordert maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheidszin. Ze stimuleert inzet die verder reikt dan wat onmiddellijk efficiënt of winstgevend is. Of dacht hij dat mensen als Martin Luther King, Oleg Sentsov en Rosi Braidotti uitzonderingen waren?

Als je de christelijke traditie met de islam vergelijkt, dan ondermijn je algauw enkele voor de hand liggende misvattingen. Elke deskundige leerkracht levensbeschouwing weet dat.

Christenen geloven dat God zich in Jezus van Nazareth openbaart als een bevrijdende dynamiek van geweldloze liefde. Omdat ze geloven dat Jezus die dynamiek als geen ander belichaamt, noemen ze hem Christus. Niet toevallig noemen ze zichzelf christenen (en bijvoorbeeld niet ‘Bijbelvolgelingen’). Moslims geloven dat God zich openbaart als een Barmhartige en Genadevolle realiteit in de Koran. Maar liefst 113 van de 114 soera’s beginnen met Bismi Allahi ar-Rahmani wa ar-Rahiem (“In de naam van God de Barmhartige, de Genadevolle”).

Met andere woorden, christenen en moslims kennen een ander statuut toe aan hun heilige boeken, alsook aan Jezus van Nazareth. Voor christenen geldt de persoon van Jezus Christus als ultieme openbaringswerkelijkheid, terwijl die voor moslims de Koran is. In tegenstelling tot christenen, beschouwen moslims Jezus louter als een profeet. Ze zien hem als een van de voorgangers van Mohammed, de in hun ogen grootste profeet.

Als je de theologische opvattingen van christenen en moslims aangaande openbaring met elkaar vergelijkt, moet je de Bijbel dus niet vergelijken met de Koran en evenmin Jezus met Mohammed. Je dient te vertrekken van een vergelijking tussen het geloof in Jezus als openbaringswerkelijkheid en het geloof in de Koran als openbaringswerkelijkheid. Daarnaast moet je stilstaan bij de rol van de interpretatie(geschiedenis) van die werkelijkheid. Traditioneel waarschuwen zowel christelijke als islamitische denkers tegen de neiging tot idolatrie, waarbij de (immer onvolkomen) interpretatie van de goddelijke werkelijkheid verheven wordt tot die werkelijkheid zelf. De menselijke interpretatie van God is nooit God zelf. Juist dat onderscheid dreigen moderne, fundamentalistische strekkingen te veronachtzamen – zoals het eind 19de eeuw gevormde fundamentalisme van evangelisch-protestantse christelijke signatuur en het in de 18de eeuw gevormde salafisme binnen de islam.

Het is geen toeval dat de rooms-katholieke kerk tal van interpretatiewijzen in de geschiedenis erkent voor haar 72 Bijbelboeken, maar dat ze de fundamentalistische officieel afwijst (zie The Interpretation of the Bible in the Church van de pontificale Bijbelse commissie; gepubliceerd in Origins, 6 januari 1994). Het is ook geen toeval dat Georges Lemaître (1894-1966), de katholieke priester en vermaarde fysicus die de theorie over de oerknal ontwierp, op de volgende manier over de Bijbel denkt (zie Joseph R. Laracy, The Faith and Reason of Father Georges Lemaître, Homiletic and Pastoral Review, San Francisco: Ignatius Press, 2009, 50-59):

“De Bijbelse auteurs waren in meerdere of mindere mate – sommigen meer dan anderen – verlicht aangaande de vraag naar verlossing. Op andere gebieden waren zij even wijs of onwetend als hun generatiegenoten. Daarom is het volstrekt onbelangrijk dat er fouten aangaande historische en wetenschappelijke feiten in de Bijbel worden gevonden, vooral als de fouten betrekking hebben op gebeurtenissen die niet rechtstreeks zijn waargenomen door degenen die erover schreven…”

Lemaître blijkt niet alleen een groot natuurwetenschapper te zijn. Zijn benadering van de Bijbel laat zien dat hij ook cultuurwetenschappelijk over meer dan voldoende kennis beschikt. Hij is duidelijk historisch-kritisch en theologisch beslagen. Wijlen de Gentse filosofieprofessor Etienne Vermeersch (1934-2019) heette dat ook te zijn. Des te eigenaardiger zijn dan ook enkele van zijn uitlatingen over openbaring binnen de christelijke traditie en de islam.

Op 27 juni 2008 is Etienne Vermeersch te gast in het online radiopraatprogramma Desmet live. Vermeersch wordt op dat moment door Vlaanderen als zijn “meest invloedrijke intellectueel” beschouwd. Aan zijn Nederlandse gastheren legt hij onder andere uit waarom hij het idee van een goddelijke openbaring doorheen zogenaamd heilige boeken absurd vindt. Hij wijst daarbij op het feit dat de Bijbel en de Koran een sociale verschrikking als slavernij niet in vraag lijken te stellen.

Als de filosofieprofessor inderdaad wereldberoemd is in Vlaanderen, en als hij inderdaad veel adepten heeft bij de Vlaamse bevolking die dat soort uitlatingen van hem nog steeds toejuichen, dan moet Vlaanderen dringend werk maken van beter levensbeschouwelijk onderwijs. De veronderstellingen van Vermeersch over Bijbel, Koran en openbaring laten immers nogal te wensen over. In tegenstelling tot een katholieke priester als Georges Lemaître benadert Vermeersch de Bijbel (evenals de Koran overigens) blijkbaar op een fundamentalistische manier, zonder rekening te houden met het belang dat christenen traditioneel hechten aan de rol van een voortgaande geschiedenis in het openbaringsgebeuren. Bovendien vergeet hij dat God zich volgens christenen in de persoon van Jezus… “Christus” openbaart, en dat de Bijbelse geschriften in het licht daarvan herleid worden tot middelen om die openbaring op het spoor te komen. Die geschriften becommentariëren en bekritiseren elkaar voortdurend, en vormen overigens geen exclusieve middelen om de geopenbaarde werkelijkheid te ontmoeten. De bevrijdende realiteit van geweldloze liefde, zoals Jezus die uiteindelijk incarneert, is ook op andere (buiten-christelijke) manieren beschikbaar.

Als Vermeersch de traditionele christelijke openbaringsopvatting als uitgangspunt zou nemen, dan zou hij beseffen dat de in Jezus geopenbaarde, bevrijdende realiteit van geweldloze liefde niet gebonden is aan historische en culturele omstandigheden. Tegelijk zal de dynamiek van geweldloze liefde, van waaruit Jezus leeft, die omstandigheden evenwel niet veronachtzamen. Jezus vernietigt de bestaande orde niet zomaar, zoals een dictator dat zou doen om zijn eigen wetten te stellen. Zoiets zou van Jezus een zoveelste, gewelddadige “koning van deze wereld” maken. Wel stelt Jezus principieel elke culturele orde – en haar regels, wetten en instituties – in vraag. Onder andere in die zin is zijn koningschap “niet van deze wereld”. Regels en wetten zijn volgens Jezus nooit een doel op zich, maar ze zouden middelen moeten zijn om ervoor te zorgen dat de mens zowel zichzelf als anderen kan beminnen – zie bijvoorbeeld Mc 2, 28: “De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.” Jezus wil mensen in staat stellen om hun gemeenschappen zelf, van binnenuit en met de nodige verantwoordelijkheidszin, te veranderen.

Jezus beoogt een orde die gegenereerd wordt op basis van wederzijds respect, en niet op basis van angst voor gewelddadige, “helse” afstraffingen – zie 1 Joh 4, 17b-18: “Liefde laat geen ruimte voor vrees. De volmaakte liefde drijft de vrees uit, want vrees duidt op straf, en wie vreest is niet volgroeid in de liefde.” De kritiek van Jezus op de culturele orde van zijn tijd (en elke tijd) gaat eigenlijk veel verder dan Vermeersch zich blijkbaar realiseert. De door Jezus belichaamde dynamiek van geweldloze liefde brengt een proces op gang waarin gaandeweg elke vorm van onderdrukking kan (h)erkend en aangeklaagd worden. Ook de slavernij ontsnapt niet aan dat proces, in tegenstelling tot wat Vermeersch beweert. Vandaar dat Paulus, in navolging van Christus, de relativiteit en zelfs nietigheid van elke culturele orde benadrukt. Volgens Paulus verdwijnt elk arbitrair bepaald cultureel onderscheid als de liefde (Christus) “alles in allen” is, óók het onderscheid tussen de zogenaamd vrije mens en de slaaf – van wie dan geen sprake meer is. Zie Kolossenzen 3, 10-11:

“Bekleed u met de nieuwe mens, die wordt vernieuwd tot het ware inzicht, naar het beeld van zijn schepper. Dan is er geen sprake meer van Griek of Jood, besnedene of onbesnedene, barbaar, Skyth, slaaf, vrije mens. Maar alles in allen is Christus.”

Dat Vermeersch een redenering opbouwt die een intellectueel van zijn kaliber eigenlijk onwaardig moet zijn, is al vreemd. Misschien werd hij wel te veel geleid door negatieve, antigodsdienstige sentimenten en verklaart dat een en ander. Emoties zijn niet altijd goede raadgevers. Nog vreemder is evenwel dat de verantwoordelijken voor Vermeersch’ intellectuele nalatenschap die redenering in de verf willen zetten en zelfs fantastisch schijnen te vinden. Als een zogenaamde muziekkenner tijdens zijn leven op een bepaald moment beweert dat Helmut Lotti “de nieuwe Luciano Pavarotti” is, ga je na het overlijden van die kenner toch niet daarnaar verwijzen als bewijs van zijn deskundigheid? Die bewering slaat immers nergens op, en zal hoogstens enthousiast onthaald worden door muzikale, vocaaltechnische analfabeten (met alle respect voor Helmut Lotti trouwens, die nooit van zichzelf zou beweren dat hij een Pavarotti is).

In het land der blinden is eenoog natuurlijk koning. Niettemin is de redenering die Vermeersch maakt in het programma Desmet live (zie bijgevoegd fragment) een keizer die geen kleren aanheeft. Collega-filosofen, religiewetenschappers, historici en andere academici die behoren tot zijn peers zullen alleszins hun wenkbrauwen fronsen, zeker als ze Vermeersch nog niet kennen. En dat heeft niets te maken met hun eventueel gelovig of ongelovig zijn.

Er zijn andere redeneringen van Vermeersch die zijn aanzien in de academische wereld wél ten goede komen. Misschien kunnen de verantwoordelijken voor zijn intellectuele nalatenschap zich in het vervolg meer concentreren op beweringen die hem niet belachelijk maken, zeker als ze zich de moeite getroosten om met Engelse ondertitelingen zijn internationale allure te vergroten. Vermeersch verdient beter. Hij zou trouwens zelf de eerste zijn om gegronde kritiek te omarmen, en met meer kennis en inzicht aan de slag te gaan. Niet alles wat hij ooit heeft beweerd getuigt van genialiteit. Zoveel maakt het besproken voorbeeld wel duidelijk. Wat de geliefde Gentse filosoof zegt, moet niet onmiddellijk en overal de hemel in geprezen worden. Ook Etienne Vermeersch mag zich vergissen.

I think [the story of Cain and Abel in the biblical book of Genesis] is the best-known story in the world because it is everybody’s story. I think it is the symbol story of the human soul. I’m feeling my way now – don’t jump on me if I’m not clear. The greatest terror a child can have is that he is not loved, and rejection is the hell he fears. I think everyone in the world to a large or small extent has felt rejection. And with rejection comes anger, and with anger some kind of crime in revenge for the rejection, and with the crime guilt – and there is the story of mankind. I think that if rejection could be amputated, the human would not be what he is. Maybe there would be fewer crazy people. I am sure in myself there would not be many jails. It is all there – the start, the beginning. One child, refused the love he craves, kicks the cat and hides the secret guilt; and another steals so that money will make him loved; and a third conquers the world – and always the guilt and revenge and more guilt. The human is the only guilty animal. Now wait! Therefore I think this old and terrible story is important because it is a chart of the soul – the secret, rejected, guilty soul.

FROM EAST OF EDEN, BY JOHN STEINBECK

Wie ernaar zoekt, vindt op het wereldwijde web gemakkelijk vergelijkingen tussen Jezus van Nazareth en allerlei mythologische helden. Dat zulke vergelijkingen mogelijk zijn, is op zich niet vreemd. De auteurs van het Nieuwe Testament geloven immers dat Jezus van Nazareth ‘de Christus’ is, en om te verduidelijken wat dat betekent maken ze gebruik van alom gekende mythologische thema’s. Daarbij putten ze voornamelijk uit de Joodse traditie.

Dat soort observaties leidt regelmatig tot misvattingen. Er wordt wel eens geopperd dat mythologische verhalen en andere beeldende taal de historische werkelijkheid vooral geweld aandoen. Alsof schrijvers dergelijke taal alleen inzetten om met leugenachtige overdrijvingen hun publiek te betoveren. Het verhaal over een op het water lopende Jezus is in die optiek bijvoorbeeld een overdrijving van zijn uitmuntende schipperscapaciteiten. De aanhangers van de zogenaamde Jezusmythe gaan nog een stapje verder: uit de mythologische elementen van het Nieuwe Testament besluiten zij dat Jezus nooit heeft bestaan.

Beide ideeën zijn wetenschappelijk gezien onhoudbaar. Het eerste getuigt van onvoldoende inzicht in de doelstellingen van klassiek mythologische taal, het tweede van onvoldoende inzicht in het onderscheid tussen vorm en inhoud van een bewering. Als je bijvoorbeeld in een afscheidsrede voor de begrafenis van een vriend zegt dat jouw vriend soms een ‘echte teddybeer’ was, verwijst jouw uitspraak niet naar zijn eventueel dichtbehaarde lichaam. In plaats van een mogelijke realiteit (dichtbehaard lichaam) aan te grijpen om een fictie te lanceren (transformatie in een teddybeer), probeer je in beeldende taal uitdrukking te geven aan een diepmenselijke en tegelijk persoonlijke ervaring. Je geeft ook je visie weer op die ervaring. Natuurlijk doe je dat op een manier die voor mensen met een gelijkaardige culturele achtergrond verstaanbaar is, zonder bijkomende uitleg. Iedereen begrijpt onmiddellijk dat je de overledene als een gezellige en vriendelijke mens hebt meegemaakt. Wie wil peilen naar de waarheid van je bewering, moet niet vragen of de overledene soms werkelijk veranderde in een teddybeer. Hij moet vragen of je eerlijk verslag doet van je ervaring.

Hetzelfde geldt voor het verhaal over Jezus die op water loopt. De tijdgenoten van de evangelisten maken daarbij onmiddellijk associaties met onder andere het verhaal over Mozes die de Rode Zee splijt, en met de betekenissen van dat verhaal. In het licht daarvan is de vraag niet of Jezus werkelijk over water heeft gelopen, maar wel of mensen Jezus hebben ervaren als een ‘nieuwe Mozes’. En dat laatste betekent: als iemand die anderen vertrouwen en bevrijding tracht te bieden in stormachtige situaties.

Het is intussen wel al duidelijk in welke zin de aanhangers van de Jezusmythe de bal misslaan. Het is niet omdat je het verslag van de ervaringen met iemand op een mythologische manier vormgeeft dat de inhoud waarnaar je verwijst – namelijk die ervaringen en de persoon in kwestie – niet historisch zou zijn. Gemythologiseerde beweringen bestaan trouwens over veel historische figuren uit de oudheid. Ze zijn een geijkte manier om duidelijk te maken welke betekenis mensen als pakweg Alexander de Grote en keizer Augustus voor hun omgeving hebben. Op basis daarvan het historische karakter van die vorsten in twijfel trekken zou al te belachelijk zijn. Het is dan ook niet toevallig dat de hypothese van de Jezusmythe in de wereld van de historische kritiek geenszins ernstig wordt genomen (lees bijvoorbeeld: On Richard Carrier’s Doubts – pdf). In de wetenschappelijke wereld heeft de Jezusmythe hetzelfde statuut als het creationisme of de klimaatontkenning.

Uiteraard figureren in de meeste mythen louter fictieve personages. Maar zelfs dan geven die verhalen uitdrukking aan concrete ervaringen en bevatten ze een visie over hoe je ermee dient om te gaan. Het Bijbelverhaal over Adam en Eva of het daarop volgende over Kaïn en Abel gaan onder andere over jaloezie en waartoe die kan leiden. Tegelijk proberen ze daaromtrent goede raad te geven, wat in de volksmond ‘de moraal van het verhaal’ of ‘de levensles’ heet te zijn.

Wat betreft Jezus hebben de schrijvers van het Nieuwe Testament op velerlei wijze geprobeerd om de universele relevantie van de mens die ze als Christus beschouwen te verhelderen, en lang niet alleen door mythologische elementen te gebruiken. Eigenlijk behoren de nieuwtestamentische auteurs tot de grondleggers van een traditie die de ontmoeting met Jezus telkens weer mogelijk wil maken voor toekomstige generaties. Ondanks de vaak ontstellend lage wetenschappelijke kwaliteit van de vergelijkingen tussen evangelie en klassieke mythologie, kan dat soort onderneming wel degelijk licht werpen op wie Jezus is en wat hij ook nu voor mensen kan betekenen. Tenminste, als de vergelijking tussen de klassiek mythologische held en de figuur van Christus uit de evangeliën niet gedreven wordt door negatieve sentimenten aangaande de joods-christelijke traditie, noch door a priori apologetische bekommernissen.

Alleszins levert een grondige vergelijking tussen ‘mythe’ en ‘evangelie’ verrassende resultaten op. Er blijkt een radicaal verschil te bestaan tussen de klassiek mythologische held en de figuur van Christus uit de evangeliën. Onder andere de Frans-Amerikaanse denker René Girard (1923-2015) heeft daarop gewezen. In de wereld van de klassiek mythologische verteltrant zijn de verhalen over Christus de vreemde eend in de bijt. Die vreemdheid heeft overigens ook gevolgen voor wie niet vertrouwd is met het klassiek mythologische wereldbeeld. We blijven immers vaak leven vanuit dynamieken waarvoor de klassiek mythologische held een rolmodel vormt, terwijl de figuur van Christus als ‘alternatief rolmodel’ een fundamentele kritiek op die dynamieken levert.

Oedipus of Myth vs Jesus of Gospel

De mythologische held denkt dat hij alleen zichzelf en anderen kan redden als hij een ‘monsterlijke vijand’ weet uit te schakelen of zelfs te doden. Paradoxaal genoeg zal hij soms denken dat hij zichzelf moet uitschakelen. Dat is het geval wanneer hij zichzelf als het probleem ziet. Oedipus is daarvan een voorbeeld. Hij kan als een archetype gelden voor wie zichzelf niet goed genoeg vindt voor deze wereld. Ook vandaag de dag beschuldigen veel mensen zichzelf voor de afwijzing en haat die ze van anderen ondervinden, terwijl de rechtvaardigingen voor die afwijzing en haat eigenlijk ongegrond zijn. Niettemin geraken sommigen zodanig overtuigd van hun negatieve zelfbeeld dat de wereld beter af lijkt zonder hen. Zelfmoord is de meest extreme uiting van die dynamiek.

Andere mythologische helden denken een monsterlijke vijand buiten zichzelf te moeten uitschakelen om de wereld te redden. Theseus behoort tot die dichtbevolkte groep. Mythen met dat soort helden geven de overtuiging weer dat de vestiging van een harmonieuze wereld offers eist. Wat of wie als boosaardig wordt beschouwd, moet er dan aan geloven. Voor sommigen zijn dat vandaag de dag ‘de ongelovigen en hun decadente levenswijze’, voor anderen ‘de gelovigen en hun achterlijke overtuigingen’, voor nog anderen etnische minderheden of politieke tegenstanders, enzovoort.

Een derde soort mythologische helden is bereid om zichzelf op te offeren in de strijd tegen de zogenaamd monsterlijke vijand. Achilles bewandelt dat pad. Hij lijkt wel een blauwdruk van de hedendaagse zelfmoordterrorist, of van de soldaat die bereid is om voor zijn vaderland te sterven. Tragisch (en op een bijzonder pijnlijke manier ook komisch) is natuurlijk dat zij zichzelf vernietigen uit angst om vernietigd te worden. In de evangeliën geeft Jezus die dynamiek weer als hij zegt: “Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen.”

In tegenstelling tot de klassiek mythologische held in al zijn varianten, redt de figuur van Christus anderen omdat hij weigert te doden (of op een andere manier te ‘vernietigen’). In zijn dood weigert Christus zelfs niet alleen om anderen te vernietigen, maar weigert hij paradoxaal genoeg ook zichzelf te vernietigen: hij blijft de belichaming van de geweldloze, vergevende en leven gevende liefde die hij altijd is geweest. Omdat hij weigert geweld met geweld te beantwoorden, behoedt hij zowel (trouweloze) vrienden als haatdragende vijanden voor een burgeroorlog. Noch anderen, noch zichzelf doet hij geweld aan. Hij wordt gekruisigd.

Nogmaals, de dood heeft de liefdesdynamiek van waaruit Christus leeft niet kleingekregen. Integendeel, door te sterven heeft hij de dynamiek van geweldloze liefde volbracht. Als hij sterft aan het kruis kan hij niet meer bezwijken voor de verleiding om zelf geweld te gebruiken. Met zijn sterven sterft ook de macht van die verleiding. De logica van het offergeweld is alleen mogelijk indien het slachtoffer op een of andere manier kan voorgesteld worden als behorend tot het monsterachtige doembeeld van vernietigend geweld. Die voorstelling wordt onmogelijk in het geval van een weerloze, gekruisigde Christus. Aan het kruis openbaart Christus een liefde die zich onafhankelijk van de logica van machtsstrijd, offergeweld en de dood beweegt – en in die zin is ze ‘almachtig’.

Christus navolgen betekent zijn vergevingsgezinde terugtrekking uit de gewelddadige offerlogica navolgen, wat uiteindelijk zowel onze (al dan niet vijandige) naasten als onszelf redt. De manier waarop Nelson Mandela in 1990, bij zijn vrijlating na 27 jaar gevangenschap, de weg van de vergeving bewandelt in plaats van die van de wraak, is maar een van vele voorbeelden waaruit dat blijkt. Hemelvaartsdag (Ascensio Domini) symboliseert en viert het vertrouwen dat we als mensen in staat zijn om elkaars ‘verlosser’ te worden, ook zonder de onmiddellijke aanwezigheid van die Jezus waarin sommigen de Messias of Christus hebben herkend. Bevrijd van mythische illusies blijken mensen, zowel vroeger als nu, de werkelijkheid van de liefde waarnaar het Christusgebeuren verwijst vorm te kunnen geven. “De Geest waait waarheen Hij wil.” Ook dat behoort tot τὸ εὐαγγέλιον – het evangelie; vertaald: het ‘goede nieuws’.

Een oproep tot herbronning binnen de Rooms-Katholieke Kerk naar aanleiding van de recente stellingnamen van de Congregatie voor de Geloofsleer aangaande homoseksuele relaties.

Bezeten

In de evangeliën staat een eigenaardig verhaal over een bezeten man die zichzelf slaat met stenen (Marcus 5, 1-20). De manier waarop hij zichzelf behandelt, blijkt onder andere een imitatie te zijn van de manier waarop zijn stadsgenoten hem behandelen. Hij verblijft tussen de graven. Hij is duidelijk ‘dood’ voor zijn gemeenschap. Als je omgeving jou veroordeelt en waardeloos acht, vergroot de kans dat je jezelf ook niet langer respecteert.

De meerdere persoonlijkheden die de man in hun greep hebben, vormen de keerzijde van dat gebrek aan zelfliefde. Ze worden geboren uit een wanhopig streven naar waardering. Niets mag echter baten. Geen enkele identiteit lijkt bij anderen in de smaak te vallen. Het angstvallige verlangen naar sociale erkenning bereikt dus het tegenovergestelde van wat het beoogt: wie erdoor bevangen is, wint de wereld niet voor zich, maar geraakt juist meer en meer geïsoleerd (Marcus 8, 35-36).

Het evangelie verhaalt dat de bezeten man zich in die toestand van zelfverlies bevindt tot hij Jezus ontmoet. Jezus bevrijdt de man van een kuddementaliteit die bepaalt wat waarde heeft en wat niet. Hij biedt hem het vertrouwen om, in weerwil van die mentaliteit, zichzelf opnieuw te waarderen. De liefde die door Jezus wordt belichaamd, stelt de man in staat om zichzelf te beminnen.

Bevrijd

Jezus geeft ook de sleutel om die liefde in allerlei mogelijke situaties te ontketenen (Marcus 12, 30-31): “Bemin God en je naaste als jezelf.” Voor de Jood die Jezus is, houdt het eerste deel van dat dubbelgebod eigenlijk een radicaal verbod in. “God beminnen”, het eerste en belangrijkste van de tien geboden, betekent zoveel als “niets vergoddelijken” (Exodus 20, 4-5a)  of, in niet-religieuze taal: “niets verabsoluteren”.

De menselijke identiteit wordt op het eerste gezicht bepaald door een samenspel van biologische en culturele factoren, door nature en nurture. Jezus beweert echter dat we niet volledig afhangen van biologische impulsen en culturele normen. In zijn ogen zijn we ook “kind van God”. Daarmee bedoelt hij: kind van een liefde die niet gebonden is aan ‘natuurlijke’ of ‘culturele’ criteria.

Dat heeft waarlijk emancipatorische gevolgen. De bekende Nederlandse hersenonderzoeker Dick Swaab wijst bijvoorbeeld op een biologische aanleg voor pedofilie, maar dat betekent natuurlijk niet dat pedo-seksuele handelingen geoorloofd moeten zijn, zelfs niet als een of andere culturele context die toelaat. De ontmoeting met de ander is altijd ook een ontmoeting met een realiteit die anders is dan wat in het gezichtsveld van de eigen neiging of verbeelding verschijnt. In die zin roept de ander op tot een liefde die mensen bevrijdt van wat ze ‘moeten’ volgens lichamelijke impulsen en van wat ze ‘mogen’ volgens sociale normen.

De ander liefhebben is een werkelijkheid liefhebben die voorbij natuurlijke behoeftes, sociaal aangewakkerde verlangens of een cultureel gevormde verbeelding ligt. Paradoxaal genoeg brengt de overgave aan die liefde mensen tot zichzelf. Een pedofiele priester die ingaat tegen zijn neiging om kinderen seksueel te benaderen, is niet langer onderworpen aan een verwoestende affectieve dynamiek waarin hij ook zichzelf verliest. Hetzelfde geldt voor een alcoholverslaafde die zich uit liefde voor zijn naasten laat behandelen, ondanks bijvoorbeeld een gedoogcultuur aangaande alcoholgebruik in zijn werkomgeving. Overigens dient een samenleving de meest kwetsbaren tegen zichzelf te beschermen. Dat gaat van gedwongen opnames tot regelgeving in verband met seksualiteit. Immers, zelfs als een kind zogezegd instemt met seksuele handelingen door een volwassene, heeft die instemming meer dan waarschijnlijk te maken met manipulaties van de kant van de volwassene. In die lijn moet ook bijvoorbeeld regelgeving betreffende euthanasie bij minderjarigen van grote omzichtigheid getuigen.

Kortom, de liefde voor de ander als ander ondergraaft de verabsolutering van om het even welke lichamelijke neiging of cultureel en historisch bepaalde norm. Daardoor ontdekt ook degene die liefheeft zichzelf als toch nog “anders dan de optelsom van genetisch materiaal en opvoeding”. Wat de mens ten diepste bezielt, overstijgt dan ook wat zichtbaar en meetbaar is. De joods-christelijke traditie noemt die transcendentie “God”.

Realiteitsbesef

In de evangeliën schept Jezus voortdurend ruimte voor die bevrijdende transcendentie en het daarmee gepaard gaande grotere realiteitsbesef. Dat blijkt onder andere uit het welbekende verhaal over zijn ontmoeting met een overspelige vrouw (Johannes 8, 1-11). Op de vraag van een woedende menigte of die vrouw, naar aloude wetsgetrouwe gewoonte, moet gestenigd worden, antwoordt Jezus: “Wie zonder zonde is, mag de eerste steen werpen.” Dat is een geniaal antwoord. Jezus offert de bestaande orde immers niet zomaar op om, zoals veel machtswellustelingen voor en na hem, zijn eigen wetten te stellen. Integendeel, hij heroriënteert de bestaande regels naar een liefdesdynamiek die in plaats van slachtoffers ‘authentiek leven’ wil.

Wie na die woorden van Jezus nog een steen werpt, zou impliciet van zichzelf beweren perfect te zijn. Die persoon zou dus zichzelf vergoddelijken, en dat is een overtreding van het belangrijkste gebod in de joodse traditie. Jezus brengt de omstanders ertoe om “God te beminnen”, en dat wil zeggen dat ze zichzelf en hun culturele identiteit niet langer vergoddelijken.  Uiteindelijk is er niemand van de omstanders die de vrouw nog veroordeelt. Een realistischer kijk op eigen zwakheden en tekortkomingen, en de ermee gepaard gaande grotere zelfliefde, leidt blijkbaar tot het geven van ‘ademruimte’ aan anderen. Als je jezelf niet vergoddelijkt, kan je wel degelijk “je naaste beminnen als jezelf”.

Op het einde zegt Jezus tegen de vrouw: “Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar, en zondig voortaan niet meer.” De vraag is wat Jezus in deze context precies bedoelt met ‘zondigen’. In het verhaal over de bezeten man die zichzelf stenigt is dat overduidelijk. Omdat die man de negatieve blik van zijn omgeving op hem overneemt, is hij niet in staat om van zichzelf te houden. Daardoor kan hij ook voor anderen geen zegen zijn. De ‘zonde’ is in dit geval dus de verabsolutering van sociale normen en het gebrek aan zelfliefde en liefde voor anderen die er het gevolg van zijn. Jezus bevrijdt de man van dat kwaad en schenkt hem het vertrouwen om opnieuw van zichzelf te houden.

In het geval van de overspelige vrouw bevrijdt Jezus in de eerste plaats de omstanders van hun ‘zonde’, zijnde een verabsolutering van hun patriarchale culturele normen. Daardoor krijgt een vrouw die ooit is uitgehuwelijkt meer ruimte. Het is niet denkbeeldig dat haar eigen echtgenoot haar slecht behandelt en dat ze bij een geliefde voor wie ze wel zelf kiest respect vindt. ‘Leven in zonde’ zou dan betekenen: jezelf opnieuw onderwerpen aan de culturele normen die je echtgenoot gebruikt om macht over jou uit te oefenen. ‘Niet meer zondigen’ is dan: kiezen voor de geliefde van wie je respect krijgt, en vanuit dat herwonnen zelfrespect ‘vruchtbaar’ zijn voor anderen. De overspelige vrouw hoeft zichzelf niet langer te veroordelen, temeer daar Jezus ook haar omgeving heeft bekeerd tot de liefde die haar niet veroordeelt. Kortom, “ga nu maar, en zondig voortaan niet meer” betekent in dat opzicht: “Ga maar ten volle voor de situatie waarin je jezelf kan respecteren.”

Dood

In navolging van het optreden van die Jezus uit de evangeliën moet de Rooms-Katholieke Kerk erover waken om zichzelf niet te vergoddelijken. Zij mag haar eigen leer niet verabsoluteren. De Kerk en haar historisch gegroeide wetten zijn zelf niet God. Ook de Bijbel is zelf niet God. Kerk en Bijbel zijn op hun best wegen naar de bevrijdende liefde die zich in Jezus belichaamt. Vanwege die belichaming wordt hij ‘Christus’ genoemd en spreken zijn volgelingen over zichzelf als ‘christenen’ (en bijvoorbeeld niet als ‘bijbelsen’).

De recente verklaringen van de katholieke Congregatie voor de Geloofsleer aangaande homoseksuele relaties doen in het licht van Jezus’ optreden de vraag rijzen waar de ‘zonde’ zich precies situeert. “God liefhebben” doe je volgens het dubbelgebod ook “met heel je verstand”. Als de Congregatie zich beroept op de Bijbel, moet ze dat dus ook op een contextuele (historisch-kritische) manier doen. Die contextualisering behoort trouwens tot de traditie van de Kerk zelf. Als de Bijbel al homoseksuele relaties veroordeelt, dan is dat om dezelfde reden als waarom ze heteroseksuele relaties veroordeelt: het gaat om seksuele belevingen die de menselijke integriteit zouden aantasten. Verkrachtingen binnen (gearrangeerde) huwelijken zijn daarvan een voorbeeld. In dat geval zijn echtscheidingen aangewezen.

Een cultureel bepaalde morele opvatting die homoseksuele relaties veroordeelt als zondig (zoals recentelijk die van de Congregatie voor de Geloofsleer), is eveneens een broedplaats van discriminatie en geweld – ook van sommige mensen naar zichzelf toe. De ‘zonde’ situeert zich dus op het niveau van de opvatting die homoseksuele relaties veroordeelt. Die opvatting druist in tegen een liefdesdynamiek die mensen ten volle wil doen leven. Ze voert naar ‘de dood’ (zie 1 Johannes 3, 14): “De mens zonder liefde is nog in het gebied van de dood” – zoals de man die zichzelf stenigt (zie hoger) “tussen de graven” verblijft. Kortom, in het licht van het evangelie is het een ‘zonde’ om homoseksuele relaties ‘zondig’ te noemen.

Leven

Een ethiek die mensen ertoe aanzet om zichzelf te ‘stenigen’ en hen verhindert om zichzelf te respecteren, moet te allen tijde onder kritiek geplaatst kunnen worden. Zeker als een gemeenschap trouw wil blijven aan haar roeping om de liefde van Christus gestalte te geven. In de Bijbel wordt niets God genoemd behalve die liefde (1 Johannes 4, 8). En die is zo radicaal dat ze de maatstaf vormt voor elke cultureel en historisch bepaalde norm om menselijke relaties vorm te geven. Ze zegt dat “regels er zijn voor de mens en niet omgekeerd” (Marcus 2, 27). Hoewel de liefde zich dus moet concretiseren via regels en normen, is ze zelf niet aan die regels gebonden. In die zin relativeert ze elke vergankelijke culturele ordening.

Vandaar dat, volgens Jezus, in de onvergankelijke leven-gevende dimensie van de liefde “mensen niet trouwen en ook niet worden uitgehuwelijkt” (Marcus 12, 25). In dezelfde lijn wijst Paulus op de betrekkelijkheid van de gebruiken waarmee de ene gemeenschap zich van een andere afgrenst. De liefde, belichaamd in Christus, maakt alle mensen tot één volk en doorbreekt culturele grenzen (Galaten 5, 6): “Want in Christus Jezus is niet de besnijdenis of de onbesnedenheid van belang, maar het geloof dat werkzaam is door de liefde.” Paulus ziet in Christus een liefde werkzaam die de hele schepping herijkt en die alle sociale begrenzingen, voortkomende uit aloude machtsspelletjes zowel binnen als tussen gemeenschappen, op losse schroeven zet (Kolossenzen 3, 10-11): “Bekleed u met de nieuwe mens, die wordt vernieuwd tot het ware inzicht, naar het beeld van zijn schepper. Dan is er geen sprake meer van Griek of Jood, besnedene of onbesnedene, barbaar, Skyth, slaaf, vrije mens. Maar alles in allen is Christus.”

Augustinus van Hippo (354-430), een van de belangrijkste kerkvaders, vat de kern van de houding waartoe de mens in navolging van Christus is geroepen. De mens die leeft vanuit Christus’ bevrijdende liefde heeft geen wetten nodig om te weten wat hij in de immer wisselende omstandigheden van een historisch gesitueerd bestaan moet doen of (niet) mag doen. Die ‘waarachtig levende’ mens geeft de juiste plaats aan ‘de wetten’. Hij interpreteert ze niet naar ‘de letter’ maar naar ‘de geest’ (2 Korintiërs 3, 5-6; Romeinen 2, 29), waarbij de liefde primeert en richting geeft. Augustinus schrijft dus allesbehalve toevallig (Ep.Io.tr. 7, 8): “Bemin en doe dan wat je wilt.” Als christenen dienen we ons telkens weer te laven aan die bron van liefde. Ja, dat geldt ook voor de katholieke Congregatie voor de Geloofsleer.

A call for renewal of the Catholic Church in response to the recent statements on homosexual relationships by the Congregation for the Doctrine of the Faith.

Possessed

There is a peculiar story in the Gospels about a possessed man who beats himself with stones (Mark 5:1-20). The way he treats himself turns out to be, among other things, an imitation of the way his fellow townsmen treat him. He lives in the tombs. It is clear that he is dead to his community. When your community condemns you and deems you worthless, it is very likely that you will no longer respect yourself either.

The flip side of the man’s lack of self-love consists of multiple personalities taking hold of him. They are born out of a desperate search for appreciation. However, nothing works. None of the identities seem to appeal to others. An anxious desire for social recognition thus achieves the opposite of what it sets out to do: those who are captivated by it do not “win the world,” but rather become more and more isolated (Mark 8:35-36).

The Gospel relates that the possessed man finds himself in this state of self-denial until he meets Jesus. Jesus frees the man from a herd mentality that determines what is (not) valuable. Jesus offers him the confidence, in defiance of that mentality, to value himself again. The love embodied by Jesus enables the man to love himself.

Liberated

Jesus also gives the key to unleashing that love in all kinds of situations (Mark 12:30-31): “Love God and your neighbor as yourself.” As a Jew, Jesus knows that the first part of that double commandment actually implies a radical prohibition. “Love God,” the first and most important of the ten commandments, means as much as “do not deify anything” (Exodus 20:4-5a) or, in non-religious language, “do not absolutize anything.”

At first glance, human identity is determined by an interplay between biological and cultural factors – in short, by nature and nurture. Jesus, however, asserts that we are not entirely dependent on biological impulses and cultural norms. In his view, we are also “children of God.” By this he means: children of a love that is not bound by transient natural or cultural criteria.

Understanding human identity in that way truly has emancipatory implications. For instance, the well-known Dutch brain researcher Dick Swaab points to a biological predisposition for pedophilia, but that does not mean that pedo-sexual acts should be permissible, even if some cultural contexts allow them. The encounter with the other always also is an encounter with a reality that is different from what appears from the perspective of one’s own inclination or cultural imagination. In that sense, the other calls for a love that frees people from what they “must” do according to bodily impulses and from what they “may” do according to social norms.

To love the other is to love a reality beyond natural needs or culturally determined desires. Paradoxically, people who surrender themselves to that love become free and thus find themselves. A pedophile priest who goes against his inclination to approach children sexually is no longer subject to destructive affective dynamics in which he also loses himself. The same applies to an alcoholic who allows himself to be treated out of care for his loved ones, despite, perhaps, a culture of tolerance regarding alcohol consumption in his work environment. Moreover, a society must protect the most vulnerable from harming themselves. That responsibility goes from compulsory admissions to regulations on sexuality. After all, even if a child allegedly consents to sexual acts by an adult, that consent is more than likely related to manipulations on the part of the adult. Legislation on euthanasia concerning minors should also be subject to great caution for similar reasons.

In short, love for the other as other undermines the absolutization of any bodily inclination or culturally and historically determined norm. The one who loves also discovers himself as “different from (or ‘other than’) the total sum of genetics and education.” What truly animates a human being transcends what is visible and measurable. The Judeo-Christian tradition calls this transcendence “God.”

Reality Check

In the Gospels, Jesus continually makes room for that liberating transcendence and the greater sense of reality that comes with it. This is evident, among other things, in the well-known story of his encounter with an adulterous woman (John 8:1-11). An enraged crowd asks Jesus if that woman should be stoned to death – as she should according to time-honored laws and customs. Jesus replies, “Let any one of you who is without sin be the first to throw a stone at her.” That is a brilliant reply. Jesus does not simply sacrifice the existing order to set his own laws, like many power-hungry people before and after him. On the contrary, he reorients the existing rules toward a dynamic of love that wants “authentic life” instead of victims.

Whoever throws a stone after those words of Jesus would implicitly claim of himself to be perfect. That person would thus deify himself, and that is a violation of the most important commandment in the Jewish tradition. Jesus reminds the bystanders “to love God,” which means “to stop deifying” themselves and their cultural identity.  In the end, none of the bystanders condemns the woman. A more realistic view of one’s own weaknesses and shortcomings, and the accompanying greater self-love, apparently lead to giving others breathing room. If you do not deify yourself, you can indeed “love your neighbor as yourself.”

At the end, Jesus says to the woman, “Neither do I condemn you. Go now and leave your life of sin.” The question is what exactly is meant by “sin” in this context. The story of the possessed man who stones himself leaves no doubt in that regard. Because that man imitates the negative view of those around him, he is unable to love himself. As a result, he is no blessing to others either. So the “sin” in this case is the absolutization of social norms and the lack of self-love and love for others that result from it. Jesus frees the man from that type of evil and gives him the confidence to love himself again.

In the case of the adulterous woman, Jesus first of all frees the bystanders from their sin. Their “sin” really is an absolutization of their patriarchal cultural norms. As Jesus liberates the bystanders from their old ways, a woman who has been given in marriage receives more freedom as well. It is very well possible that her own husband treats her badly, while the other man treats her with respect. “Living in sin” would then mean: re-submitting yourself to the cultural norms your spouse uses to exert power over you. “To sin no more,” by contrast, would mean: to seek the presence of the beloved one who does respect you, and to become a blessing for others as a consequence of a regained self-respect. The adulteress no longer has to condemn herself, especially since Jesus has also converted those around her to the love that does not condemn her. In short, “go now, and sin no more…” means, in this context, “Just go for the situation in which you can respect yourself.”

Death

If the Roman Catholic Church wants to imitate Jesus as he is known from the Gospels, it must be careful not to deify itself. It must not absolutize its own teaching. The Church and its historically developed laws are not themselves God. Nor is the Bible itself God. Church and Bible are, at their best, paths to the liberating love that is embodied by Jesus. Because of that embodiment, he is called the Christ. That is also why his followers speak of themselves as “Christians” (and not, for example, as “Biblians”).

The recent statements of the Catholic Congregation for the Doctrine of the Faith regarding homosexual relationships as so-called “sinful,” again raise the question where exactly the “sin” is located. “Loving God” according to the double commandment is also done “with all your mind.” Therefore, when the Congregation appeals to the Bible, it must do so in a contextual way, if not historical-critical. Contextual readings of the Bible, by the way, belong to the tradition of the Church itself. As it turns out, the Bible condemns homosexual relationships for the same reason that it condemns heterosexual relationships: it always concerns sexual relationships that are said to threaten human integrity. Rape within (arranged) marriages is an example thereof. In that case, a divorce is appropriate, perhaps even more so if it goes against a patriarchal culture that sustains violent dynamics in marriages.

A culturally determined moral view that condemns homosexual relationships as sinful (such as the one recently expressed by the Congregation for the Doctrine of the Faith) is also a breeding ground for discrimination and violence – even of self-directed violence. In this case, “sin” is thus situated at the level of the view that condemns homosexual relationships. That view goes against a dynamic of love that wants people to be fully alive. It leads to “death” – oppression of oneself and others. See 1 John 3:14: “Anyone who does not love remains in death,” like the possessed man who lives in the tombs (see higher). In short, it is a sin to call homosexual relationships sinful.

Life

An ethic that prompts people to “stone” themselves and prevents them from respecting themselves, must be severely criticized. Especially if a community wants to remain faithful to its calling to imitate the love embodied by Christ. In the Bible, nothing is called God except that love (1 John 4:8). It is so radical that it is the measure of every culturally and historically determined standard for shaping human relationships. It claims that “rules are made for man and not vice versa” (Mark 2:27). Thus, although love must concretize itself through rules and norms, it is not itself bound by those rules. In that sense, it considers relative every transitory cultural arrangement.

Hence, according to Jesus, in the imperishable life-giving dimension of love “people neither marry nor are given in marriage” (Mark 12:25). In the same vein, Paul points to the relativity of the customs by which one community demarcates itself from another. Love, embodied by Christ, makes all humans one people and breaks down cultural boundaries (Galatians 5:6), “For in Christ Jesus neither circumcision nor uncircumcision has any value. The only thing that counts is faith expressing itself through love.” In Christ, Paul sees a love at work that recalibrates the whole of creation and which challenges all social boundaries that arise from power games – both within and between communities (Colossians 3:10-11): “Put on the new self, which is being renewed in knowledge in the image of its Creator. Here there is no Gentile or Jew, circumcised or uncircumcised, barbarian, Scythian, slave or free, but Christ is all, and is in all.”

I created the following Christmas meditation/wish video first for the Jesuit high school where I am teaching religion (Sint-Jozefscollege – SJC – Aalst, Belgium). The two versions below, one in English and one in Dutch, are slightly edited and personalized.

I hope these meditations might help you to reflect upon The Mystery of the Word Becoming Flesh:

Nederlandstalige versie:

The music is an instrumental version of the Christmas hymn Of the Father’s Heart/Love Begotten, a translation of Corde Natus Ex Parentis (by Marcus Aurelius Clemens Prudentius, 348-405), which was first set to music in the 11th Century (Divinum Mysterium, Sanctus trope).

For more information on the paintings used, click here (pdf).

Merry Christmas to all!

White Privilege Forgotten by the Right

Another Brick in the Wall Lyric (Pink Floyd)

I’ve had students defend their rather negative attitude at school like this:

“High school is a time for rebellion. As a high school kid, you should disobey your teachers in order to discover yourself. Perhaps most of all, high school is a time for pranks and practical jokes.”

Anthropological considerations aside, from a socio-economic perspective this type of attitude towards high school is often a sign of privilege. Some parents even encourage their children to “experiment” at the very spot where their offspring should be preparing for the future. And by experimenting they don’t mean developing philosophical thought experiments or exploring a scientific hypothesis. They rather refer to a kind of mischief that is supposed to build a strong character and personality. When teachers complain about the conduct of their children, those types of parents either pretend to agree with the teachers or they try to excuse the misconduct by using phrases like “we’ve all been young” and “with youth comes youthful indiscretion…” Those parents know that what their children don’t learn at school, they will learn from high paid tutors who eventually get them into university.

James Baldwin Quote on Imitation

Apart from developing the weak spine of a spoilt brat, adolescents who grew up that way didn’t do anything else but imitate the kind of behavior that is advertised in pop culture time and again. We all develop an identity by mimetic (i.e. imitative) processes, of course, but it is quite ironic that the high school rascal thinks of himself as an original and daring character. This is the typical narcissism of the youngster who thinks of himself as a hero and doesn’t see that there is nothing heroic about “transgressing rules” at most of today’s permissive high schools. He is unable to love the reality of his situation, but is all the more in love with an unrealistic self-image of which he wants the confirmation by his peers. In the end, however, his eventual professional ambitions are often not “original” at all, as they turn out to be imitations of the ambitions of his parents and their social network.

Malcolm X on Education

When children come from a poor neighborhood and have to walk 10 miles a day to the nearest school, they don’t have the luxury to waste the precious time and money that their community invests in providing a good education. As it happens, some of those disadvantaged children end up at schools surrounded by rich kids who behave like so-called high school rebels. However, the poor child who starts imitating his “rebellious” classmates does not have the resources to compensate for the potential voids in his education as a consequence of his so-called rebellious behavior. There is not an army of high paid tutors waiting at home.

Moreover, in the process of growing up the disadvantaged kid will also start noticing that his mischief is separated from the same mischief committed by privileged youth of the same age group. Indeed some rich parents who do excuse the misconduct of their own children as “youthful indiscretion” will condemn the same behavior as “juvenile delinquency” when it is performed by so-called uneducated poor people, even more so when these are people of color. Racism runs deep. Add to this the fact that a lot of socio-economic problems today in communities of colored people are the consequence of a history dominated by white elites, and it becomes clear why a movement against discrimination calls itself Black Lives Matter to create “privilege for all” and not predominantly “white”.

James Baldwin Quote on the Paradox of Education

People on the political right should be more aware of the double standard behind blaming disadvantaged people for their own miserable situation. The fact of the matter is that opportunities are not equal for all. Some enjoy the privilege of getting away with so-called “youthful indiscretions”, for instance, while others are incarcerated for the very same youthful sins. Those types of privilege are often forgotten by the political right. Also, if we would truly live in a meritocratic society, and not just on paper, the likes of Donald Trump would never make it into the US presidential office (even if they were backed by powerful elites who were planning to use that type of president to push their own agenda).

Condoleezza Rice on Victimhood

In a worst case scenario, the downtrodden develop a deep-seated feeling of ressentiment. They develop an aversion to the ambitions they previously imitated from their privileged peers. They comfort themselves by getting a sense of self-worth in groups that claim to oppose everything privileged people stand for. As a privileged elite points to their mistakes and blames them for their miserable condition, while at the same time that privileged elite can afford making similar mistakes without having to pay for them, they are easily manipulated by recruiters who abuse their sense of victimhood. They fall for the basic story of every manipulator: “They reject you, but I see your potential…” Thus they become the slaves of false Messiahs who promise to deliver them from victimhood, but who actually keep the victimary status alive to gain power over their followers. Gangs thrive upon ressentiment, from ISIS to the Black Disciples to groups of Neo-Nazis.

It is important to realize that the violence originating from ressentiment cannot be disconnected from instances of systemic violence and oppression as described above. Ressentiment ultimately results from a comparison by people who feel disadvantaged, one way or the other, with people who are at least perceived as privileged. Although privileged people often cannot be held personally responsible for racism and other types of discrimination, there are historically grown structural injustices, which result in some people literally having more chances than others. So gang members are indeed personally responsible for pulling the trigger in acts of violence, but the way society is structured as a whole often hands them the weapons. As for the latter, we all bear some responsibility, if just for our voting habits.

To realize the depth of historically grown structural injustices, it is good to listen to the following speech of Kimberly Jones (be sure to watch the video below of Desiree Barnes against looters to get a complete picture of what this article is all about). Jones ends her powerful statement by saying “They are lucky that as black people what we are looking for is equality and not revenge…”:

White Privilege Forgotten by the Left

While the political right often remains blind to instances of deeply ingrained, historically grown systemic violence and social oppression, the political left often does not want to hear about individual freedom and responsibility. Since on many issues I tend to belong to a community of “white liberals” more than to a community of “white conservatives”, I will write in the first-person plural to develop a self-critical reflection. That is not to say I wouldn’t lean to the right as well sometimes. I guess I’m left in the middle.

Anyway, we liberal white folk, we think love for our neighbor should always include a recognition of our neighbor’s potential traumas. Especially in education we should be aware of the violence in its many guises children carry with them. We are all victims, one way or the other, be it of socio-economic circumstances, bullying, verbal and physical abuse, learning disabilities or mental disorders. Although the recognition of that reality is crucial to become a self-responsible person, it becomes a danger when it is used to simply excuse children for not taking part in the educational process as they should.

There is a significant difference in approaching children as being somewhat determined by their problems or as being free to learn despite their problems. In other words, there is a difference in approaching children as mere victims or as people with potential (think of the Pygmalion or Rosenthal effect in this regard). Not being demanding is not a sign of love and respect in education. You might become popular and powerful among young people in that way, but in the meantime you deny them the dignity to develop their talents. In fact, you become the double of those severe teachers who are only strict to gain a sense of power as well. It does happen, although perhaps more or less unconsciously, that the question to let a pupil pass during deliberations eventually has more to do with a powerplay between teachers than with the interest of pupils themselves. In any case, children from a privileged background will once again find ways to compensate for voids in their education as a consequence of an all too soft approach, while disadvantaged peers in the same educational situation remain the victims of oppressive circumstances. The political left often forgets that type of privilege. Again some people can afford being spoilt during the educational process, while others can’t.

Malcolm X Quote on White Liberal

We, white privileged liberals, should be aware of potentially similar dynamics in our assessment of systemic injustices experienced by people of color. Malcolm X (1925-1965) criticized a liberal approach that turns out to simply abuse the victimhood of colored people in a fight over power with white conservatives. He came to the conclusion that many white liberals, consciously or not, have an interest in maintaining that victimhood. Presenting themselves as liberators of a problem they will in fact never solve, those liberals time and again become false Messiahs who gain power and wealth by locking up their followers in an idea of victimhood. In 1963, Malcolm X formulated it this way:

“In this crooked game of power politics here in America, the Negro, namely the race problem, integration and civil rights issues are all nothing but tools, used by the whites who call themselves liberals against another group of whites who call themselves conservatives, either to get into power or to retain power. Among whites here in America, the political teams are no longer divided into Democrats and Republicans. The whites who are now struggling for control of the American political throne are divided into liberal and conservative camps. The white liberals from both parties cross party lines to work together toward the same goal, and white conservatives from both parties do likewise.

The white liberal differs from the white conservative only in one way; the liberal is more deceitful, more hypocritical, than the conservative. Both want power, but the white liberal is the one who has perfected the art of posing as the Negro’s friend and benefactor and by winning the friendship and support of the Negro, the white liberal is able to use the Negro as a pawn or a weapon in this political football game, that is constantly raging between the white liberals and the white conservatives. The American Negro is nothing but a political football.”

For more, listen to:

Against this quite cynical stance of Malcolm X I would argue that the majority of us, white liberals, is genuinely touched by the fate of disadvantaged people, especially oppressed people of color. We feel for them. We sympathize with their just cause to better their socio-economic situation. We are prepared to stand next to them in the fight against racism. Because of the prevalence of drug abuse, poverty and crime in some of their neighborhoods, we understand that it is often very difficult for young black people to fully participate in a good educational process. Hell, we know that some of our own children, growing up in the best of circumstances, wouldn’t take their chances at school if it wasn’t for the high paid tutors to pull them through. Let alone that they would be able to take their chances if they would grow up like some of their disadvantaged black counterparts.

Blaming those black youngsters for their own situation would thus be hypocritical. This is all the more so because the system we receive our privilege from is the same system that keeps them oppressed. Moreover, as privileged white folk we are always partly responsible for maintaining that system and its inherent oppressive violence. That’s why we quite easily refer to socio-economic circumstances when we are confronted with criminal conduct of black youth. We are convinced that at least some of that conduct may be excused, since it is to be partially understood as a consequence of our own violence. And so it happens that by taking up the cause of the disadvantaged fellow citizen, we clear our conscience. We take the moral high ground by judging everything and everyone we perceive as oppressive or racist, while maintaining the same privilege and wealth as them.

Reflexes of the Privileged – The White Conservative in the White Liberal

On the surface we, white liberals, might seem very different from white racists who openly look down on poor and oppressed people of color. However, we don’t really change our white privileged mindset if we merely approach those downtrodden as “helpless victims” who cannot achieve anything without “white” help. At the same time we rave about Steven Pinker’s claim that the world becomes less violent because we rarely ever have to deal with violence directly. We rave about Rutger Bregman’s observation that most people are good until we have to personally deal with those good people doing bad things. In that case we very conveniently refer to the latter as “psychos” – or we use some other convenient monstrous depiction.

James Baldwin Quote on Real Change

The same goes for our attitude towards people we perceive as having a “free spirit”. We rightfully celebrate someone like James Baldwin (1924-1987) as an icon of the Civil Rights Movement and the Gay Liberation Movement. However, we despise the 25 year old gay colleague who falls in love with a 17 year old adolescent. Perhaps this means that we would have only gossiped about James Baldwin if he would have been that colleague, because that is exactly what happened to him at 25.

This ambiguous attitude depends on the (physical or mental) distance between ourselves and the others we compare ourselves with. French American thinker René Girard (1923-2015) points out that others can become our heroes in a process of external mediation. This means that others who are somewhat external to our day-to-day life can become models or heroes we admire, and that they mediate some of our ambitions and (secret) dreams.

When those same others become part of the internal circle of our life, however, the dynamic of comparison may turn them into rivals. In a process of internal mediation our models easily become obstacles in the pursuit of our ambitions. They are often perceived as threats to our own position or way of life. That’s why we can stand the free spirited James Baldwin who is far away, and not the same free spirited person who is close by. The latter is often too intimidating. Just his mere presence is already experienced as competing with everything we unwittingly hold dear.

And so we listen to Charlie Parker (1920-1955) and Billie Holiday (1915-1959) in our hipster coffee houses, yet walk around the struggling musician, addicted to heroin, on the way home from work. We pity the poor young man who seems unable to escape a life of crime, yet condemn a poor young man from mixed descent like Diego Maradona, who did become successful and maintained his parents’ family from age 15. We Billie Holiday Quote on Plantationcuddle the rascal as long as he remains on the streets, but when he rises to the level (or beyond) our privileged situation we tend to look down on him. We actually don’t understand that you can take the man out of the street, but never completely the street out of the man, although we do pay lip service to that sentence. Someone like Maradona is a hero of the poor and the oppressed, first and foremost.

The fact that we often feel sympathy for the poor and the oppressed but sometimes look down on their heroes, is a sign of our complacent, paternalistic and condescending supremacy. Maybe we do want to remain saviors, so the problem we want to save people from has to also remain. Disadvantaged communities don’t need this type of false Messiahs. Therefore, we privileged liberals should realize that we often are more concerned with taking down our conservative “enemy” than with actually focusing on the victims of systemic injustices in our institutions. We should truly reflect on the fact and its implications that our lives, spent in the privileged layers of society, have more in common with the lives of our privileged conservative neighbors than with the lives of the disadvantaged. As long as we use movements like Black Lives Matter in a polarized political powerplay that actually drowns the potential for a policy of social reform, we will remain the folk that Malcolm X characterized so sharply.

Taking Matters into Own Hands

On February 14, 2018, 19-year-old Nikolas Cruz shoots 17 people at his former high school in Parkland, Florida. He has already attempted suicide by then. His autism is one of the factors that makes him a target of heavy harassment throughout his youth. His story makes clear that it is not his autism per se that makes him violent to himself and to others, but the social rejection he experiences by bullies, time and again.

David Dorn

On June 2, 2020, a young man shoots David Dorn in front of a pawnshop in St. Louis. David Dorn is a 77-year-old African-American retired police captain. During the social unrest after the police murder of George Floyd, he tries to protect a friend’s pawnshop from looters. It becomes fatal to him. 24-year-old Stephan Cannon is arrested a week later on suspicion of murder.

What Nikolas Cruz and Stephan Cannon have in common is the experience of social rejection. Something like that has similar effects on the brain as physical violence. The former experiences systematic rejection because of his autism, the latter experiences systemic rejection because of his skin color. Both forms of rejection are to be condemned. Unfortunately, neither Cruz nor Cannon seem to experience this condemnation. As a result, they ultimately share another violent reality: they make innocent others, i.e. scapegoats pay for the frustrations they both experience in the course of their lives.

It might be tempting to further isolate perpetrators such as Cruz and Cannon and to explain their violent actions on the basis of a hyper-individual problem from which they would suffer. However, this is all too easy and actually indicates a cowardly attitude. The way communities are made up does play a role in the way individuals behave. In other words, each community has a share and a responsibility in the violence perpetrated by some individuals. Again, a social environment might not pull the trigger, but it often does hand the weapons (see above). This is not to say that perpetrators of violence themselves bear no overwhelming responsibility. Cruz and Cannon do have a freedom of choice. In the end, they pull the trigger – or not.

It is important that Black Lives Matter acknowledges that someone like Stephan Cannon is also one of those blacks who feel rejected in a society dominated by white privilege. Stephan Cannon’s violence, as a revenge against the violence of social discrimination, is an actual imitation and continuation of white supremacy violence. It is precisely for this reason that Black Lives Matter, in addition to making an analysis of the causes of revenge against innocent third parties, must also clearly condemn this form of violence. If it doesn’t, it puts that condemnation in the hands of its opponents. The latter can then continue to live with the illusion that they have nothing to do with the frustrations of a young criminal. In that case, a society dominated by white privilege remains blind to its own violence. The condemnation of violence is therefore not a side issue in the struggles of movements such as Black Lives Matter. It belongs to their essence, at least if they don’t want to become part of the violent hatred they thought they were opposing.

So it is important that protesters against injustices listen to people like Desiree Barnes (a former Obama aide, by the way):

Alphonso Jackson Quote on Victimization and Blame

Malcolm X did not advocate violence as a necessary means to solve the problem of racial injustices. Following Malcolm X, oppressed people of color are not helped by an approach that turns perpetrators of violence from their communities into mere victims of other violence. It only turns those communities as a whole into the poor victims privileged liberals paternalistically love to use in their rivalry over power against privileged conservatives. Again, if movements like Black Lives Matter do not condemn violence against innocent bystanders, those conservatives will easily put the blame for violence on the side of protesters and remain blind to the reality of systemic violent oppression.

In short, following Malcolm X and other African-American voices on the matter at hand, black people in America should not look at themselves through the eyes of some of the white conservatives or white liberals, who often treat them as criminals or victims respectively. They should look at themselves as people with the potential to create a more just society, who can take matters into their own hands, and who can become agents of change.

James Baldwin Quote on Higher Dreams

 

James Baldwin Quote on Love for America

Malcolm X Quote on Human Beings

 

Malcolm X Quote on White Liberal

 

WHY WE HATEIn de loop der jaren heb ik heel wat materiaal verzameld waarnaar expliciet in de documentaire-reeks Why We Hate wordt verwezen. Ik deel het relevante materiaal graag per aflevering, telkens ook met aanduiding van enkele kerngedachten. Wie interesse heeft in de psychosociale dynamieken die het menszijn beheersen, krijgt op die manier misschien aanzetten tot verdere reflectie.

WHY WE HATE – AFLEVERING 1: OORSPRONG

Kerngedachte 1: de bron van een bepaald soort liefde is dezelfde als die van haat

De eerste aflevering van Why We Hate laat zien hoe het vermogen dat ons in staat stelt om lief te hebben ook de bron kan zijn van haatdragend en gewelddadig gedrag. Empathie (het vermogen om je in te leven in de situatie van iemand anders) leidt niet automatisch tot liefde. Hoe meer we ons bijvoorbeeld verbonden voelen met de mensen van een eigen groep of kliek, hoe haatdragender we soms zijn tegenover mensen die we percipiëren als “vijanden” van onze bondgenoten.

De wereld van apen en mensapen houdt ons een spiegel voor aangaande de bokkesprongen van de empathie. In deze aflevering verwijst evolutionair antropoloog Brian Hare onder andere naar het onderzoek van zijn mentor, primatoloog Frans de Waal, in verband met vergelijkingsgedrag bij kapucijnaapjes. Op het moment dat één van twee zulke aapjes druiven krijgt in plaats van komkommer, wordt het aapje dat komkommer blijft krijgen gaandeweg kwaad. Het is niet de ongelijkheid op zich die voor die kwaadheid zorgt, maar wel het vermogen van het ene aapje om zich in te leven in het andere aapje. Door dat inlevingsvermogen kan het zijn eigen situatie vergelijken met de situatie van het andere aapje.

LINK: FAIRNESS STUDY (FRANS DE WAAL)

Ons menselijk rechtvaardigheidsgevoel, dat natuurlijk te maken heeft met dergelijk vergelijkingsvermogen, kan dus ook kwaadheid, haat en zelfs gewelddadige reacties veroorzaken. De paradox is dat een ervaring van verbondenheid (jezelf kunnen inleven in de situatie van een ander) in sommige omstandigheden leidt tot rivaliteit. Niet het verschil op zich veroorzaakt vaak problemen, wel de mate waarin mensen zich met elkaar identificeren. In dat identificatieproces verdwijnt juist het verschil – althans “theoretisch”. Als we iets verlangen of ambiëren omdat we ons vereenzelvigen met een bewonderde ander, dan zal die ander onze gehate rivaal worden op het moment dat we het wederzijds verlangde object niet kunnen of willen delen.

Kortom, net omdat we ons in de positie van iemand anders kunnen verplaatsen, omdat we kunnen doen alsof we iemand anders zijn, of nog anders geformuleerd, omdat we het vermogen hebben om anderen te imiteren, kunnen anderen ook onze rivaal en onze vijand worden. Het mimetisch (= imitatief) vermogen dat de basis vormt voor ons empathisch vermogen, kan resulteren in vormen van verbondenheid en liefde, maar ook in vormen van vijandschap en haat (voor meer, lees: The Two Sides of Mimesis: Girard’s Mimetic Theory, Embodied Simulation and Social Identification van Vittorio Gallese). René Girard heeft het verlangen op basis van een imitatief identificatieproces, dat soms leidt tot rivaliteit en geweld, de mimetische begeerte genoemd.

LINK: HET GEWELD ZIT DIEP IN ONS (DIRK DRAULANS)

Kerngedachte 2: de liefde voor een sociale status leidt tot zelfhaat en haat tegenover anderen

Cicela Hernandez vertelt in de eerste aflevering van Why We Hate hoe ze van “gepeste” zelf “pester” werd. Ook uit haar verhaal blijkt dat identificatieprocessen aan de basis liggen van haar haatdragend gedrag. Het slachtoffer dat ze het hardst had aangepakt, was een meisje waarin ze zichzelf herkende. Eigenlijk had Cicela naar zichzelf leren kijken door de ogen van wie haar vroeger pestte. Ze begon zichzelf in zekere zin te haten, waardoor ze ook anderen haatte in wie ze zichzelf weerspiegeld zag. Gedurende een vrij lange periode in haar middelbare schoolloopbaan imiteerde ze letterlijk het gewelddadige gedrag van de boosdoeners in haar leven. En waarschijnlijk zouden sommige van haar slachtoffers later op hun beurt pesters worden. Aldus houdt de vernietigende dynamiek van het geweld zichzelf in stand.

Het verhaal van Cicela maakt duidelijk dat het verlangen naar macht en status alweer berust op imitatieve processen. Cicela had geleerd om zich te spiegelen aan degenen die haar pestten, en op basis daarvan was ze beginnen te verlangen naar hun status en machtspositie. Tegelijk vergrootte dat de haat tegenover bepaalde aspecten van haar eigen persoonlijkheid. Kortom, de (mimetisch aangestuurde) liefde voor een sociale status binnen een “eigen” groep impliceert altijd een vorm van zelfhaat.

Anderzijds toont het verhaal van Megan Phelps-Roper in deze aflevering dat de liefde voor een groepsafhankelijk zelfbeeld niet alleen gepaard gaat met zelfhaat, maar ook met haat tegenover anderen. Megan is een voormalig lid van de Westboro Baptist Church, een fundamentalistische groep christenen die het vooral niet begrepen heeft op katholieke christenen, Joden en de LGBTQ-gemeenschap. Binnen de Westboro Baptist Church is er een grote samenhorigheid, geborgenheid, harmonie en vrede. Die vrede is echter gebaseerd op het uitsluiten en demoniseren van zogenaamde “vijanden”. Juist zoals sommige kliekjes in om het even welke context “vrede” creëren door anderen te onderdrukken of simpelweg af te wijzen.

Dat sociale afwijzing een vorm van geweld is met gelijkaardige effecten in de hersenen als fysiek geweld, komt ook aan bod in deze aflevering. School shootings zijn te begrijpen als wraakacties. De jonge daders imiteren het sociale geweld dat hun is aangedaan. Dat hun slachtoffers vaak niets met dat geweld te maken hebben, deert hen niet. In hun kwaadheid op de wereld beseffen ze zelfs niet dat ze eigenlijk zondebokken laten boeten. Bovendien leidt de grote media-aandacht soms tot copycat gedrag. Andere gefrustreerde jongeren die zich sociaal niet aanvaard voelen, zien in het gewelddadige gedrag van school shooters een manier om toch een vorm van sociale erkenning en aandacht op te eisen – zij het negatieve.

LINK: WOMEN AND THE SPIRITUAL CLASH WITH TERROR

Als lid van de Westboro Baptist Church werd Megan Phelps-Roper natuurlijk ook door een groot deel van de samenleving scheef bekeken en afgewezen. Alleen voelde zij niet de noodzaak om die ervaring van afwijzing te compenseren door een of ander fysiek haatmisdrijf. Ze ervoer immers waardering van haar familie.

Kerngedachte 3: kritiek van zelfbeelden is noodzakelijk voor waarachtige liefde en vrede

De getuigenis van Megan Phelps-Roper laat de gevaren zien van elke sociale constructie. Op het moment dat je denkt “verlicht” of “zuiver” te zijn omdat je niet behoort tot een bepaalde groep (in haar geval katholieken, Joden en de LGBTQ-gemeenschap), verblijf je eigenlijk in de duisternis die de menselijke soort al heel haar geschiedenis achtervolgt. De atheïst die zich heeft afgekeerd van bepaalde religieuze waanvoorstellingen en religie als bron van alle kwaad beschouwt, is in hetzelfde bedje ziek als de gelovige fundamentalist die vanuit eenzelfde superioriteitsgevoel het zogenaamd “kwaadaardige” atheïsme veracht.

Zolang het kwaad “buiten” de eigen groep en het eigen hart wordt geplaatst, kan het kwaad juist voortwoekeren. Je hebt dan immers een rechtvaardiging om groepen zogenaamde “boosdoeners”, “onverlichte barbaren” of “perverselingen” af te wijzen, te discrimineren of zelfs te elimineren. De geschiedenis bevat keer op keer de ironie dat het grootste geweld onder zowel religieuze als seculiere regimes wordt gedaan vanuit de overtuiging dat daarmee “een vreedzame wereld” wordt nagestreefd. Om dat soort psychisch, sociaal en/of fysiek geweld te vermijden is kritiek op die overtuiging binnen de eigen groep dus noodzakelijk.

Toevallig kwam Megan Phelps-Roper online in contact met de Jood David Abitbol en zijn blog, Jewlicious. In plaats van haar onmiddellijk te “klasseren”, ging hij met haar het inhoudelijke gesprek aan, meer specifiek het inhoudelijk theologische gesprek. Op die manier kon ze uiteindelijk breken met bepaalde ideeën uit haar groep en kon ze ook kritiek geven op het onrealistische beeld dat ze van zichzelf had gehad. Ze ontdekte dat de “buitenwereld” helemaal niet zo demonisch was als ze gewoon was te denken. Tegelijk ontdekte ze bij zichzelf dat ze helemaal niet zo “moreel superieur” was.

Megan had zich heel haar leven verbonden gevoeld met een groep die hartstochtelijk werd gehaat. In een poging om hun “vijanden” te overtroeven en zich op die manier van hen te onderscheiden, beantwoordde de groep die haat met haatberichten, wat de vicieuze cirkel van de intolerantie uiteindelijk in stand hield. De tragische paradox is dat de poging om de gelijkenissen met anderen te ontkennen ertoe leidt dat mensen juist steeds minder van elkaar verschillen en op elkaar beginnen te gelijken. Hoe meer haat met haat wordt beantwoord, hoe meer de hatende partijen elkaars dubbelgangers worden.

Daarentegen is het erkennen van een gedeelde menselijkheid de mogelijkheidsvoorwaarde om elkaars verschillen werkelijk te leren respecteren. Megans erkenning dat anderen in de eerste plaats “mens” waren zoals zij, maakte de liefde en het respect voor anderen mogelijk, alsook voor zichzelf, niettegenstaande ze werd uitgesloten door haar familie. Alleszins blijkt uit haar situatie dat intolerantie in de eerste plaats ligt bij mensen die anderen uitsluiten en de dialoog weigeren, en niet bij wie uitgesloten wordt.

Kerngedachte 4: geweldloos conflict in plaats van gewelddadige vrede is mogelijk

black-lives-matter-fontElke emancipatorische beweging moet zich afvragen in welke mate ze werkelijk emancipatorisch is. Wil de Black Lives Matter (BLM) beweging bijvoorbeeld geen factor zijn die de polarisatie in de samenleving aanwakkert, dan zal ze mogelijke kritiek niet automatisch mogen zien als een aanval op de beweging zelf. Als ze geen kritiek kan verdragen, dan kunnen vijanden van de beweging immers gemakkelijk zeggen: “Zie je wel, die beweging is niet eerlijk; ze wil bepaalde feiten niet onder ogen zien!” In dat geval speelt de beweging in de kaart van het racisme.

Als de beweging daarentegen werkelijk het racisme wil aanpakken (en dus eigenlijk zichzelf op termijn overbodig wil maken), dan zal ze mogelijke tegenstanders moeten ontwapenen door zich de reflex van een gezonde zelfkritiek eigen te maken. Want je wil niet vervallen in het mechanisme van een gesloten gemeenschap als de Westboro Baptist Church, waarbij een lid dat kritiek geeft op de eigen organisatie onmiddellijk als een “verrader” wordt verbannen. Zoiets houdt op termijn alleen maar een gewelddadige vrede in stand – een vrede die gebaseerd is op het geweld van uitsluiten, discrimineren, haten en elimineren.

Peace I leave with youHet is dus goed dat een beweging als Black Lives Matter ook zogenaamd “dissidente stemmen” uit de eigen, zwarte gemeenschap beluistert. Op die manier wordt ze niet de zoveelste beweging in de geschiedenis van de mensheid die eigenlijk het kwaad in stand houdt dat ze dacht te bestrijden omdat ze haar eigen (fysiek en ander) geweld beschouwt als “goed en gerechtvaardigd”. Het boek Virtuous Violence, dat in de eerste aflevering van Why We Hate te zien is op de tafel van Brian Hare, beschrijft dat proces (zie slides). De mogelijkheid van debat in eigen rangen kan exemplarisch zijn voor het streven naar een samenleving waarin de vrede van geweldloos conflict (respectvolle discussies) het uiteindelijk haalt van de opeenvolgende gewelddadige vredes “van deze wereld”.

LINK: DE NARCIST

LINK: GEEN VREDE, MAAR EEN ZWAARD

LINK: MIMETIC THEORY (RENÉ GIRARD) – VIDEO SERIES

Zie vooral, voor wat de laatste link betreft, het beeldmateriaal van chimpansees dat ook aan bod komt in de eerste aflevering van Why We Hate. Scroll naar PART IV – THE ORIGIN AND EVOLUTION OF CULTURAL FACTS EXPLAINED (2 VIDEOS).

P.S. Een reflectie ter illustratie van inzichten uit de eerste aflevering

Atheïsme brengt niets slechts voort. Je kan niets verkeerd doen in de naam van “er is geen god”.

Atheïsme brengt evenwel ook niets goeds voort. Je kan niets goed doen in de naam van “er is geen god”.

Atheïsme is niet immoreel. Het is ook niet moreel. Atheïsme heeft simpelweg geen onmiddellijke morele implicaties. Het is amoreel.

Vandaar dat seculiere regimes hemels kunnen zijn, maar ook de hel op aarde, wat doorheen de geschiedenis al is gebleken.

Wie denkt dat “de bron van het kwaad” ergens concreet te situeren is volledig “buiten” zichzelf – bijvoorbeeld in “godsdiensten” -, en wie denkt dat de eliminatie van die zogenaamde bron op termijn zorgt voor vrede, stapt eigenlijk mee in een proces dat juist het kwaad veroorzaakt.

Om dat proces te vermijden moet elke emancipatorische beweging – zowel van godsdienstige als van niet-godsdienstige aard – bereid zijn tot zelfkritiek. Doet ze dat niet, dan blijft ze blind voor haar eigen vooroordelen en speelt ze in de kaart van tegenstanders die haar die vooroordelen kunnen aanwrijven. In dat geval groeit de maatschappelijke polarisatie.

Een beweging die geen zelfkritiek toelaat en dissidente stemmen onmiddellijk als “verraders” verbant, wordt zelf de belichaming van een intolerantie die ze dacht te bestrijden. Ze wordt een sektarische, gesloten gemeenschap die zich opsluit in een echokamer.

De geschiedenis bewijst echter dat mensen ook de respectvolle discussies van het democratische “geweldloze conflict” aankunnen, waardoor de uitsluitingsmechanismen van totalitaire “gewelddadige vredes” worden vermeden.

 

WHY WE HATE OUT OF HATE INTO HOPE