Regisseur Darren Aronofsky schetst de manier waarop het verhaal voor zijn film Black Swan (2010) vorm kreeg in een interview met Dave Mestdach (Knack Focus, 5 september 2010, op het filmfestival van Venetië):

“Eigenlijk ging het zo. Aangezien mijn zus vroeger danseres was, ben ik altijd in ballet geïnteresseerd geweest zonder daarom een kenner te zijn. Alleen vond ik lange tijd geen geschikt scenario of een juiste invalshoek voor een film. Tien jaar geleden – tijdens het monteren van Requiem for a Dream – las ik echter The Understudy van Andres Heinz. Dat script ging over de intriges achter de schermen van een Broadway-theatergezelschap. Wat later las ik ook De dubbelganger, een kortverhaal van Dostojevski over een man die er van overtuigd is dat zijn collega zijn identiteit heeft overgenomen. Dat vond ik een heel enge en fascinerende gedachte. Nog wat later zag ik een opvoering van Het Zwanenmeer van Tsjaikovski waarin de soliste zowel de rol van de Witte als de Zwarte Zwaan danste. Uit al die dingen samen is uiteindelijk het concept voor Black Swan ontstaan.”

Black SwanMet De dubbelganger van Fjodor Dostojevski (1821-1881) en het ballet Het Zwanenmeer van Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893) plaatst Aronofsky zijn film in een rijk cultuurhistorisch en literair perspectief, dat gaat van de Metamorfosen van Ovidius (43 v. Chr. – 17 na Chr.), over Duitse, Russische en Deense sprookjes, tot de Engelse gothic novel en Richard Wagners opera Lohengrin. Daardoor bevat het verhaal van Black Swan ook een aantal geliefkoosde kernthema’s uit het werk van René Girard. Het leek mij interessant om die thema’s, en de manier waarop ze in de film aan bod komen, een beetje meer uit te spitten. Het resultaat is een filmfiche met cultuurhistorische en literaire achtergronden:

KLIK HIER OM DE FILMFICHE TE LEZEN (PDF)

VRAGEN BIJ DE FILMFICHE (PDF)

KLIK HIER OM DE VOLLEDIGE LITERAIRE TEKSTEN TE LEZEN VOOR DE VOORNAAMSTE MOTIEVEN IN BLACK SWAN (PDF)

Ik maakte ook een videocompilatie met de eindscènes uit Black Swan, gecombineerd met fragmenten uit enkele literaire werken die in de filmfiche worden besproken.

SPOILER ALERT!

If you haven’t seen the movie Black Swan, you shouldn’t watch this. Otherwise:

CLICK TO WATCH:

Wie vertrouwd is met het werk van René Girard en in het Vlaamse onderwijs actief is, zal zeker opgekeken hebben van een artikel in het tijdschrift Klasse van december 2012. De titel van het artikel luidt (klik op de titel om het te lezen): Queen bee zaait terreur – Meisjesvenijn: een subtiel machtsspel.

Queen Bees and Wannabes (Rosalind Wiseman)Uit het artikel:

  • Koningin (queen bee): een populair, mooi, sociaal vaardig meisje. Graag gezien bij leraren. Zij domineert de pikorde, laat haar meelopers de vuile klusjes opknappen. Na een tijdje vindt ze het normaal dat ze altijd haar zin krijgt.
  • Meelopers (wanna-bees): een grote groep meisjes die heel graag bij de koningin willen horen. Ze kijken naar haar op, imiteren haar en doen haar vuile werk.
  • Slachtoffer (target): valt buiten de groep, staat helemaal alleen. Ze wordt vernederd, aangetrokken en afgestoten. Ze denkt dat ze niets waard is.
  • Zwijgende omstanders (torn bystanders): meisjes die zien wat er gebeurt, maar zwijgen uit angst zelf slachtoffer te worden.

Zodra je een klas vormt, bepalen de leerlingen een ‘pikorde’. Dat is een natuurlijk groepsproces. Maar als de klassfeer verziekt of er is veel stress, loeren machtsspelletjes om de hoek.

mean girlsHet is duidelijk dat het zogenaamde target als een zondebok functioneert waartegen een groep meisjes zich mimetisch verenigt (de wanna-bees imiteren de queen bee) in tijden van crisis (als de klassfeer verziekt is). De dubbelzinnige benadering van het target (zowel aangetrokken als afgestoten) doet denken aan de even dubbelzinnige benadering van de zogenaamde pharmakoi in het Oude Griekenland. Niet toevallig, natuurlijk, heeft ook Girard hierover geschreven. Pharmakoi waren gemarginaliseerde individuen die zowel negatief als positief bejegend werden – ze leken op een of andere manier vaak gevaarlijk voor de gemeenschap, maar schenen tegelijk de oplossing voor allerlei problemen. Het ritueel van de Pharmakos (φαρμακός) bestond uit het offeren of verbannen van een menselijke zondebok door priester-tovenaars. Een tovenaar werd pharmakon genoemd. Het was aan hem om een slaaf, een kreupele of een misdadiger uit te kiezen in tijden van crisis en rampspoed (bijvoorbeeld tijdens een hongersnood, een pestepidemie of een invasie). Het slachtoffer kreeg drugs (pharmakeus) toegediend van een priester-tovenaar die pharmakeia beoefende. Het Nederlandse woord farmacie is hiervan afgeleid, en verwijst nog altijd naar middelen die genezing moeten bewerkstelligen.

Meer informatie over mogelijke pesterijen van meisjeskliekjes vind je bij Rosalind Wiseman, meer bepaald in haar boek Queen Bees & Wannabes.

Een onderhoudende film over het onderwerp, die gebaseerd is op het boek van Wiseman en een en ander in een klas bespreekbaar kan maken, is Mean Girls (Mark Waters, 2004). Daarin moet een zekere Cady (gespeeld door Lindsay Lohan) de strijd aanbinden met Regina – Latijn voor ‘Koningin’ – George (gespeeld door Rachel McAdams). Als nieuwkomer valt Cady aanvankelijk in goede aarde bij The Plastics, een meisjeskliekje dat geleid wordt door Regina, tot ze verliefd wordt op het ex-vriendje van ‘the Queen’… Een interessante verwijzing naar de film in een bespreking van Nella Larsens Passing, aan de hand van het werk van René Girard en Rosalind Wiseman, lees je hier.

Het aloude verhaal. Van individuen die elkanders pestgedrag imiteren, en die zich op die manier verenigen rond een willekeurig slachtoffer. Een slachtoffer van wie zij echter beweren dat het dat pestgedrag “zelf uitlokt”. Een slachtoffer dat, met andere woorden, ten onrechte verantwoordelijkheid wordt toegedicht voor wat het overkomt. Een zondebok dus.

We zijn er als de kippen bij om onze eigen verantwoordelijkheid in dergelijke verhalen te ontlopen. We zijn geschokt door wat Tim Ribberink is overkomen, of Amanda Todd, of Tyler Long… We zijn verontwaardigd over het gedrag van de pesters. Maar intussen blijven we blind voor ons eigen aandeel in het creëren van een maatschappelijk klimaat dat telkens weer ruimte geeft aan vernederende woorden en daden. Aan het geweld van een bepaald soort taalgebruik. Van satire, bijvoorbeeld.

HUMOR (SATIRE) DIE ZICHZELF TE ERNSTIG NEEMT?

Ja, natuurlijk kan humor “ont-wapenend” zijn. Ruimte scheppen voor wie anders is dan jezelf begint bij een gezonde dosis zelfrelativering. En geen betere manier om jezelf te relativeren dan eens met jezelf lachen in het bijzijn van anderen. Maar tegenwoordig wordt “humor” – of wat daarvoor moet doorgaan – meer en meer een wapen ter onderdrukking van anderen. Je mag blijkbaar zelf niet meer bepalen waar je gevoeligheden en grenzen liggen, je moet “tegen een stootje” kunnen, een grapje kunnen verdragen, enzovoort. Vooraleer je jezelf kan relativeren, hebben anderen jou al – vaak ongevraagd – gerelativeerd in jouw plaats. Ze hebben jouw beslissingsruimte gekoloniseerd voor je er erg in hebt. Als je je dan gekwetst zou voelen, ligt het probleem natuurlijk niet bij die anderen, maar bij jou – jij, die geen gevoel voor humor kent of jezelf te ernstig neemt… Zo is de redenering van pesters die zichzelf niet als dusdanig herkennen, en die de verantwoordelijkheid voor het feit dat iemand zich gekwetst voelt bij de gekwetste zelf leggen – onder het mom: “Onze woorden zijn humoristisch op te vatten; wij kunnen het niet helpen dat iemand ze kwetsend opvat of niet in staat is om met mogelijks kwetsende taal om te gaan…”

En ondertussen tonen we toch ons respect voor het slachtoffer van een groep vermaledijde pesters – die zogezegd enorm van ons verschillen, maar die we in andere omstandigheden eigenlijk gewoon navolgen of imiteren. Of hoe het diaboliserende “pesten van pesters” zelf ook pesten is. Wie zich wreekt op boosdoeners, imiteert hun gedrag, en zet het kwaad dat hij dacht te bestrijden eigenlijk verder.

Wij (‘ons groepje’) zijn niet zoals zij (‘dat groepje’); ik niet zoals hij. Want wij betuigen eer aan hun slachtoffer…” De Jezusfiguur van de canonieke evangeliën ontmaskert de hypocrisie van zulke mechanismen (Mt.23,29-31): Wee u, schriftgeleerden en farizeeën, schijnheiligen; u bouwt graftekens voor de profeten en versiert de grafstenen van de rechtvaardigen, en u zegt: “Als wij geleefd hadden in de tijd van onze vaderen, zouden wij niet medeplichtig geweest zijn aan de moord op de profeten.” Zo getuigt u zelf dat u zonen bent van profetenmoordenaars.

We zien het slachtoffer van een andere groep of van een ander individu nogal gemakkelijk, maar blijven inderdaad vaak blind voor de slachtoffers die we zelf maken. Aan de oproep tot zelfonderzoek en inkeer wordt zelden beantwoord. Aan “de stad” – de samenleving – waar het goed toeven is als mens, wordt niet verder gebouwd. Of zoals die Jezusfiguur het zegt, als “de Stem van een roepende in de woestijn” (Mt.23,37-38): Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en diegenen stenigt die tot haar gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen niet onder mijn hoede willen nemen, zoals een kip haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels. Maar u hebt het niet gewild. Kijk, uw huis blijft onbewoond achter.

Tim, ik ken je niet. Ik ben niet direct verantwoordelijk voor je dood. Maar ik ben wel, op mijn manier, mede verantwoordelijk voor een sociaal klimaat waarin pestgedrag kan floreren. Mea culpa. Ik hoop dat ik niet te trots ben om vergiffenis te vragen aan of te ontvangen van wie ik heb gekwetst. Ik hoop dat ik van mezelf geen slachtoffer maak of mezelf als “zondebok” presenteer (zogezegd “onterecht beschuldigd van medeplichtigheid”) om mijn verantwoordelijkheid te ontlopen als “medeplichtige” in een samenleving die vaak blind blijft voor haar eigen zondebokken. Ik bid dat ik meer oog krijg voor de onbedoelde kwalijke gevolgen van bepaalde van mijn woorden en handelingen. Want ik ben hardleers en koppig. Ik hoop dat ik jou tijdig in mijn leven mag herkennen en erkennen. Zodat jij en alle andere slachtoffers misschien ooit in ons midden kunnen vertoeven, en wij niet langer “daders” hoeven te zijn. In een Bijbelse woordenschat die tot mijn achtergrond behoort, die mij helpt om een en ander uit te drukken, en die ook mijn rationele vermogens aanspreekt: Als “Abel” niet langer dood is, is “Kaïn” niet langer schuldig aan moord, en dan krijgt Kaïn nogmaals een kans om de relatie met Abel nieuw leven in te blazen… In die geschonken vrijheid wil ook ik in mijn leven verantwoordelijkheid opnemen voor de “Abel” in mijn midden, wetende dat dit met vallen en opstaan gebeurt door vergeving te krijgen en te geven, maar dat daarmee dat grote “Lichaam van Liefde” verder vorm krijgt…

Jammer genoeg is het verhaal van Tim, zoals geweten is, lang geen alleenstaand geval. In mei 2011 schreef ik reeds een reflectie over pesten (Laatste Oordeel), geholpen door de mimetische theorie van René Girard. Daarin wordt met name aan het zondebokmechanisme een centrale plaats toegekend. Dit kwam toen uit de bus – het verhaal van Tyler Long vertoont pijnlijke overeenkomsten met het verhaal van Tim Ribberink, spijtig genoeg… :

OVER OORDELEN EN LAATSTE OORDELEN BIJ DE DOOD VAN EEN MOEGETERGDE JONGEN (PDF)

Crisis: le mot du jour in onze kranten. Een dag na de aangekondigde algemene staking in België blijft dit woord in onze huidige context zijn eerder negatieve connotatie behouden. Het duidt een periode van verval aan waarin maatregelen moeten getroffen worden om erger te voorkomen; waarin specialisten moeten ‘oordelen’ om daadkrachtige beslissingen te kunnen nemen (het Griekse werkwoord waarvan ‘crisis’ is afgeleid, betekent niet voor niets ‘scheiden’, ‘oordelen’ of ‘beslissen’). Duidelijk is ondertussen dat de specialisten het ogenschijnlijk met elkaar eens zijn met betrekking tot het doel van de maatregelen: de maatschappelijke welvaart behouden. Op de vraag hoe je dat doel dient te bereiken, worden uiteenlopende antwoorden gegeven. In dat opzicht is er een duidelijke crisis in de relatie tussen vakbonden en werkgevers.

Dat onze (post)moderne, economisch geliberaliseerde samenleving eigenlijk overleeft door een vorm van crisis in stand te houden, wordt soms over het hoofd gezien en slechts zijdelings in vraag gesteld (in termen als ‘onthaasting’ en ‘consuminderen’). Ons economisch systeem is gericht op (of geobsedeerd door?) groei. Stilstaan is achteruitgaan. En dat laat zich voelen in alle geledingen van de samenleving, tot op het niveau van het individu. Een consument die niet meer ‘in crisis’ wordt gebracht, is nefast voor een vrije markt. Consumenten mogen niet voor al te lange tijd ‘voldaan’ zijn, en hun koopkracht is levensnoodzakelijk. Consumenten moeten zo snel mogelijk weer ‘aan het wankelen’ worden gebracht. Er moeten telkens nieuwe situaties gevonden worden waarin consumenten moeten beslissen ‘wat ze nu weer eens zullen kopen’. Consumenten moeten telkens weer het gevoel krijgen dat ze iets missen, dat ze een bepaald gebrek lijden. Dit leidt tot een paradoxale vaststelling: in een maatschappij met een overvloed aan goederen als de onze, wordt voortdurend schaarste gecreëerd.

Om in een situatie van overaanbod nog te weten wat we zogezegd willen, richten we onze blik onwillekeurig op anderen. Soms zijn we ons helemaal niet bewust van de referentiefiguren die we doorheen ons leven al geïmiteerd hebben. Niettemin, een mimese (d.i. imitatie of navolging) van aantrekkelijk bevonden modellen of van concurrenten die we de loef willen afsteken, reguleert het sociale verkeer. Daarbij functioneert geld als objectivering van sociale verhoudingen die de facto een hiërarchie inhoudt op basis van verschil in eigendom. Met andere woorden, de bemiddeling door het geld zorgt ervoor dat de onderhuidse rivaliteit tussen consumenten om een bepaald goed te verwerven niet gewelddadig wordt (althans in eerste instantie). In premoderne samenlevingen zou de rivaliteit van individuen die elkaar imiteren in hun begeerte naar een bepaald goed al te gemakkelijk aanleiding geven tot geweld. Vandaar dat deze samenlevingen een strenge hiërarchie kennen met veel taboes die mimetische (d.i. imitatieve) processen (vooral met betrekking tot de begeerte) moeten indijken, om maatschappelijke stabiliteit te behouden. De Duitse filosoof Max Scheler (1874-1928) karakteriseert de moderne samenleving als volgt:

De grootste lading aan ressentiment zal men aantreffen in een maatschappij als de onze, waarin ongeveer gelijke politieke en andere rechten en een officieel erkend recht op gelijke behandeling hand in hand gaan met een grote discrepantie in feitelijke macht, feitelijk bezit, feitelijke ontwikkeling. Het is een maatschappij, waarin iedereen het ‘recht’ heeft zich met iedereen te vergelijken, maar zich in concreto allerminst met iedereen kan meten. (uit Max Scheler, Vom Umsturz der Werte. Abhandlungen und Aufsätze, Gesammelte Werke, Band 3, Francke Verlag, Bern, 1955, p.43; vertaling: Guido Vanheeswijck).

Toch kan onze gemoderniseerde samenleving de crisissen als gevolg van (onderhuidse) mimetische rivaliteiten meestal min of meer verdragen, en wel omdat ze voldoet aan de reeds impliciet vermelde volgende voorwaarden (uit Jan Populier, God heeft echt bestaan – Met René Girard naar een nieuw mens- en wereldbeeld, Mimesis, Lannoo, Tielt, 1993 – p.54):

1. Er moeten voldoende identieke voorwerpen zijn om elk nieuw dreigend mimetisch conflict af te wenden.

2. We leven in een industriële maatschappij die deze voorwerpen systematisch produceert.

3. De economie zorgt ervoor dat iedereen zich deze voorwerpen kan aanschaffen of ernaar streven.

4. De mens blijft blind voor het metafysische karakter van het verlangen naar al die voorwerpen, die op basis van hun zuiver utilitaire waarde zeker niet de verlangens zouden opwekken die ze nu opwekken.

Eens aan de basisbehoeften is voldaan, krijgen goederen waarde naarmate meer mensen ernaar verlangen en die waarde – een zaak van prestige, bepaald door altijd relatief arbitraire mimetische processen, verder niets – wordt uiteindelijk gesymboliseerd door geld (stijgende vraag betekent toename van het prestige, uitgedrukt in een prijsstijging bij eenzelfde aanbod). Maar niet alleen goederen verwerven prestige in een spel van vraag en aanbod. Ook het hedendaagse individu zal zijn eigenwaarde vaak ontlenen aan de mate waarin het zichzelf gewaardeerd voelt door anderen. Met andere woorden, het zal zichzelf pogen te profileren als een object waar ‘vraag’ naar is – als iemand die door anderen wordt bekeken/begeerd/geïmiteerd. The Voice van Vlaanderen is het zoveelste in een hele rij tv-programma’s waarin mensen, door zichzelf artistiek te uiten, ook bekendheid kunnen verwerven. Nog nooit was de drang naar zelfexpressie zo groot, zeker op artistiek vlak. Maar tegelijk wordt dat verlangen zo gemakkelijk gecommercialiseerd dat de authenticiteit van het artistieke bedrijf voortdurend onder druk komt te staan. De kandidaten van The Voice brengen covers, geen zelfgemaakte songs, en ‘klinken als’ deze of gene artiest. Een grote paradox in onze huidige samenleving is (alweer): het prestige en het ermee verbonden zelfbewustzijn van de artiest was nog nooit zo groot (denk bijvoorbeeld aan een auteursrechtenorganisatie als SABAM), maar precies daardoor komt de eigenheid van de artiest steeds weer onder druk te staan. Muziek uit de middeleeuwen – vaak afkomstig van anonieme meesters en niet gemaakt om het prestige van de musicus zelf te vergroten, maar eerder A.M.D.G. (Ad Maiorem Dei Gloriam) – klinkt verrassend fris en authentiek in het licht van de zoveelste cover van een of andere popsong.

Jan Populier vat goed samen hoe de mens doorheen zijn geschiedenis de dwang om te voldoen aan sacrale taboes en regels heeft ingeruild voor de dwangbuis van het prestige (p.51 uit het reeds aangehaalde boek):

Terwijl de primitieve mens gevangen zat in de strakke, maatschappelijke structuur van het sacrale, zit de moderne mens gevangen in de dwanggedachte van de sociale erkenning. Naarmate de modellen in de maatschappij sterker worden, meet het moderne individu zich aan die modellen en streeft het hartstochtelijk, vanuit het onaangename gevoel van een chronisch tekort aan prestige, naar de erkenning door deze modellen. Uiteindelijk belanden we in een cultuur waarin iedereen zichzelf prachtig vindt, al is het maar schijn, opdat anderen hem fantastisch zouden vinden [denk aan bepaalde uitwassen op Facebook e.d.]. Wat de moderne mens zeker niet mag tonen is zijn afhankelijkheid van anderen. De schijn van autonomie moet ten allen tijde gevrijwaard blijven. Christopher Lash schreef in 1979 zijn bestseller “The culture of narcissism”, waarin hij de moderne mens beschrijft als een individu dat absoluut onafhankelijk wil blijven, zijn lichaam verzorgt, sport, carrière wil maken met de bedoeling anderen de loef af te steken, kortom als iemand die participeert in bewegingen als “cocooning” of de “yuppiebeweging”, maar die anderzijds leeft zonder taboes. Dit leidt tot emotionele frustratie, tot angst voor menselijke intimiteit, tot zwartgalligheid, tot pseudo-inzichten [bijvoorbeeld negatieve kritiek geven op anderen, op handelingen en ideeën, zonder zelf iets constructiefs in de plaats te stellen], angst voor ziekte, oude dag en dood, onmacht tot beleven van liefde en seksualiteit. Op die manier spat onze maatschappij uiteen in evenveel stukjes als er mensen zijn, daar iedereen iedereen uitstoot teneinde zichzelf te laten bevestigen.

Faalangst is een van de symptomen in een samenleving die (zogezegd autonome) individuen systematisch afhankelijk maakt van (mimetisch begeerd) sociaal prestige. Toevallig (?) ging een artikel in de Vlaamse krant De Morgen (het moet niet altijd De Standaard zijn) vandaag (dinsdag 31 januari 2012) over faalangst bij leerlingen: Eén kind op tien is bang om te mislukken op school (Kim Van de Perre). Enkele citaten:

“Faalangst komt regelmatig voor bij kinderen: bij twee à drie leerlingen per klas”, vertelt Marc Litière, therapeut en auteur van Ik kan dat niet!, zegt mijn kind. Klasse verspreidt daarom bij 200.000 leerkrachten een brochure met preventietips, herkenningspunten en begeleidingstechnieken om faalangst op school zo veel mogelijk in te dijken. Ook ouders worden gewaarschuwd. Want, zegt motivatiepsycholoog Willy Lens (KU Leuven), niemand wordt met faalangst geboren. “Je verwerft het. Krijgen jonge kinderen de kans om taken als veters vastknopen te leren? Of moet het meteen goed zijn?” Scholen zijn volgens Lens te vaak ‘prestatiebarakken’ in plaats van leerhuizen.” Al is faalangst aanpakken niet enkel een probleem voor de school, maar ook voor de ouders en de samenleving. Litière: “We leven in een prestatiemaatschappij. Kinderen kijken om zich heen en komen tot de constatatie dat tien op tien de norm is. Zelfs als mama of papa zegt dat een zeven ook al goed genoeg is. Want ze zien hun ouders wel glimmen van trots als ze het heel goed doen op een toets. Met als gevolg dat veel kinderen zichzelf onrealistische eisen opleggen.” Ouders zelf laten hun zelfwaarde ook dikwijls afhangen van het slagen van hun kind. “Die druk geven ze door aan hun kroost. Kinderen moeten tegenwoordig superman zijn: én goede punten halen, én prachtige werkjes afleveren op de tekenles, én naar de muziekschool. De druk begint vaak al op jonge leeftijd. Ouders vergelijken te veel met andere kinderen. ‘Kan die al klinkers herkennen? Dan moet mijn kind dat ook kunnen.’ Ook kleuters krijgen te kampen met faalangst.”

Het leveren van prestaties in functie van het prestige dat ontstaat door een competitieve vergelijking met anderen, kan niet anders dan vroeg of laat tot frustraties leiden bij ‘achterblijvers’ die een uitweg zoeken – ofwel in auto-agressief gedrag en vormen van faalangst, ofwel in hetero-agressief gedrag en zondebokmechanismen als pestgedrag. Of, in termen van Girards mimetische theorie: hoe mimetische rivaliteit in functie van sociaal prestige het werkelijke ‘genieten’ vernietigt. Hoeveel kinderen leren op school de vreugde van het leren zelf? Hoeveel kinderen ontwikkelen op de muziekschool een werkelijke passie voor muziek en hun instrument? En wat doen we als aloude zondebokmechanismen en pesterijen weer de kop op steken? In dezelfde De Morgen staat ook een interview van Sofie Mulders met Seppe De Roo, een zeventienjarige middelbare scholier (uit het laatste jaar wetenschappen-wiskunde) die een manifest schreef voor homorechten. De Roo ijvert voor een explicitering van holebi-rechten in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Ik laat hem even aan het woord:

“Zolang iets niet duidelijk op papier staat, is het vatbaar voor verandering. Zeker in deze onzekere tijden. Op economisch en financieel gebied gaat het niet goed, mensen zijn ontevreden, en in zulke periodes grijpt men gemakkelijk terug naar conservatieve ideeën. Kijk naar wat er in de Verenigde Staten gebeurt, nu bij de Republikeinse voorverkiezingen. Ik lees het elke dag in de krant en het maakt me woedend. Volgens sommige presidentskandidaten moet homoseksualiteit opnieuw een taboe worden, en men pleit openlijk voor het herinvoeren van het don’t ask, don’t tell-beleid. De kans bestaat dat al het harde werk van de laatste jaren om homoseksualiteit publiek aanvaard te maken een maat voor niets wordt. Ik ben bang dat die Amerikaanse tendens ook naar ons zal overslaan.”

Wat De Roo vreest – hernieuwde discriminatie tegenover homo’s – wordt, in alweer dezelfde krant, enkele bladzijden eerder uitgebreid naar andere groepen die in het verleden al gediscrimineerd werden. In een interview van Tine Peeters met Jozef De Witte, directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, stelt De Witte:

“Antisemitisme blijft een sluipend gevaar. Vergelijk het met pestgedrag. Wie ooit al slachtoffer was, riskeert dat terug te worden.”

De Roo opnieuw:

“De mens heeft altijd een slachtoffer nodig om zichzelf beter te voelen, en als deze niet voor de hand liggen, dan zoekt men die wel.”

In zijn reeds aangehaalde boek uit 1993 over het denken van René Girard, schrijft Jan Populier waarlijk profetische woorden in het licht van deze krantenartikels (p.56):

Slechts wanneer onze moderne economie faalt, wanneer de mensen niet meer genoeg geld verdienen om hun modellen na te bootsen, om hun verlangen te bevredigen, ontstaat er een crisis, net zoals in de primitieve samenleving een crisis ontstond wanneer de rituelen niet goed werden uitgevoerd. En wanneer de economie faalt, valt onze samenleving terug op primitievere structuren, waarbij sacraliteit, rituelen en zondebokmechanisme hun rol weer opeisen. Dit was ongetwijfeld het geval in de jaren dertig van deze eeuw, dit blijkt gedeeltelijk nu weer het geval te zijn met de opkomst van uiterst rechts…

Is er dan geen uitweg uit deze telkens opnieuw opduikende processen? De economische crisis herstelt zich tot nu toe altijd door een nieuwe balans te zoeken in het spel van de mimetische rivaliteit. Aan deze geïnstitutionaliseerde ‘sociale crisis’ die aan ons economisch systeem ten grondslag ligt, wordt nauwelijks geraakt – we blijven leven in een prestatiemaatschappij (zie hoger). Misschien moeten we, vooraleer we onze blik op anderen richten, ontvankelijk worden voor de woorden die de onlangs overleden pater Phil Bosmans als titel aan zijn bekendste boek gaf: Menslief ik hou van je. En misschien, heel misschien, zullen we dan minder krampachtig naar ‘bewijzen’ zoeken dat we ‘niet achterblijven’ tegenover onze ‘concurrenten’ of ‘vijanden’. Heel misschien zullen we dan minder krampachtig en angstvallig op zoek gaan naar bewijzen dat we ‘iets waard’ zijn, precies omdat we ons al bemind weten. Heel misschien zullen we dan geen groep vijanden meer nodig hebben om onze morele superioriteit uit af te leiden?

De mens die zichzelf niet kan aanvaarden (hoewel hij misschien denkt van wel, en onvoldoende zijn onderhuidse frustraties onder ogen ziet) en die zich daarom in een waarlijk spirituele crisis bevindt, probeert wanhopig steeds meer prestige te verwerven in een economische ratrace die nooit vervulling schenkt, en die rampzalige ecologische gevolgen heeft. Phil Bosmans was nog nooit zo actueel. De woorden die hij ons schenkt vanuit een levenslange omgang met het evangelie, bieden een geneesmiddel voor de spirituele crisis die aan de basis ligt van al die andere crisissen. Misschien is de crisis die Phil Bosmans aanbrengt in ons cynisch en zelfgenoegzaam, maar illusoir autonomiestreven, wel dé crisis waar het om draait. We staan voor een fundamentele keuze: blijven we de angst voeden dat we een loser kunnen zijn in de ogen van anderen, of weten we ons zó bemind dat we het aandurven om tot het kamp van die zogezegde losers gerekend te worden – in een bevrijding van onszelf die ook anderen bevrijdt?

Dit gezegd zijnde, vraagt deze blogger zich opnieuw af waarom hij ooit begon te bloggen :). Eerlijk? Uiteindelijk denk ik: omdat de wondere veelstemmigheid van deze wereld ook mij een stem schenkt. En omdat ik dat geschenk bijzonder graag dankbaar ontvang en doorgeef. Pure passie, dus. Om gelezen te worden ;). In navolging van de eerste twitteraar – good young Phil.


OVER DE ACTUELE RELEVANTIE VAN DE MIMETISCHE THEORIE

[NOTE: SOME REFERENCES ARE IN ENGLISH]

Vorige week dinsdag, 17 januari 2012, las ik in de Vlaamse krant De Standaard een artikel over de escalerende rivaliteit tussen twee motorbendes – de beruchte Hells Angels, en hun geduchte tegenhangers, de Outlaws. Wie vertrouwd is met de mimetische theorie herkent daarin onmiddellijk zogenaamde dubbels: twee twistende partijen van wie de rivaliteit gebaseerd is op de wederzijdse imitatie van elkaars begeertes en ambities. Plato wist al: “Volgens een universele en onfeilbare wet geldt, dat hoe meer twee dingen op elkaar lijken, des te vervulder zij geraken van nijd, wedijver en haat.”

Een mimetisch (d.i. imitatief) proces dat zich afspeelt in de context van de begeerte geeft echter niet alleen aanleiding tot rivaliteit, het is ook tragisch: wederzijdse imitatie zorgt ervoor dat twee rivalen een steeds sterkere begeerte zullen ontwikkelen om zich van elkaar te onderscheiden, maar precies door elkaar in dat verlangen te imiteren, zullen ze steeds meer op elkaar gelijken – en bereiken ze hun doel niet. Precies de pogingen om hun doel te bereiken, liggen aan de basis van het gegeven dat ze daarin mislukken, wat hun onderneming inderdaad een tragisch karakter verleent (zie wat dit betreft bijvoorbeeld Sophocles’ tragedie Koning Oedipus: hoe meer Oedipus het noodlot probeert af te wenden, hoe meer hij in de netten van het noodlot verstrikt raakt). Wie niet rechtstreeks betrokken is in het spel van de dubbels, ziet over het algemeen gemakkelijk hoezeer aartsvijanden eigenlijk elkaars evenknie zijn. Maar zeg aan een Hells Angel niet dat hij eruitziet als een Outlaw – dat zou slecht kunnen aflopen. Je zou hierbij terecht kunnen opmerken: hoe meer twee partijen op elkaar lijken, hoe belangrijker het symbolische verschil van oppervlakteverschijnselen wordt – van status(symbolen), waarvan de waarde bepaald wordt door quasi louter mimetische processen (iets is belangrijk omdat iedereen van de groep er belang aan hecht).

LEES HIER: Als de omerta verbroken wordt (Mark Eeckhaut) – pdf 

Nadat ik zulke overwegingen had gemaakt bij dit eerste artikel, besloot ik de rest van dezelfde krant te lezen vanuit de vraag welke artikels expliciet thema’s belichtten die ook behoren tot de stokpaardjes van de mimetische theorie – en die bovendien getuigen van dezelfde oriëntaties. Uiteindelijk selecteerde ik er nog vier.

Dat mimetische vermogens niet alleen rivaliteit opwekken, is evident. Ook empathie berust op imitatieve processen. Zulke processen stellen je in staat om je in de plaats van iemand anders te stellen. Daarover gaat het volgende artikeltje, dat een deel van het onderzoek van Andrew Gallup voorstelt. Kennelijk vertonen grasparkieten de neiging om het geeuwen van soortgenoten te imiteren; aanstekelijk geeuwen bij mensen zou vooral gebeuren ‘onder vrienden of lotgenoten’, en zou wijzen op empathische banden (zie bijgevoegde link met meer achtergrondinformatie).

LEES HIER: Niet alleen wij vinden geeuwen aanstekelijk – pdf

Klik hier voor meer achtergrondinformatie (site National Geographic, in ENGLISH)

Een derde artikel gaat over de rol van mimetische processen in de economische sector. Fons Van Dyck recenseert het nieuwste boek van Martin Lindstrom, een bijzonder invloedrijke marketeer die zich onder andere baseert op het onderzoek naar de werking van spiegelneuronen. In ieder geval schijnt het nieuwe boek Brandwashed een aanrader. Lindstrom zelf gebruikt bij mijn weten niet de term mimetische begeerte, maar hij beschrijft wel voortdurend hoe de realiteit waarnaar die term verwijst aan het werk is in ons consumptiegedrag. Het artikel van Lindstrom zelf (bij de achtergrondinformatie) is in dit opzicht bijzonder interessant, en de titel spreekt boekdelen.

LEES HIER: Opstand van een marketeer (Fons Van Dyck) – pdf

Klik hier voor meer achtergrondinformatie (site Martin Lindstrom, in ENGLISH – see: Fast Company: Thou Shalt Covet What Thy Neighbor Covets) – Klik hier voor een snelle pdf-versie

Artikel nummer vier gaat over de Arabische Lente in Egypte. Opvallend hoe een artikel van de antropoloog Mark Anspach, dat al enkele maanden geleden verscheen en expliciet geschreven werd vanuit het referentiekader van de mimetische theorie, een visionair karakter verwerft in het licht van een krantenartikel dat de actuele politieke situatie belicht. Boeiend om ze naast elkaar te leggen met de vraag wat er zal gebeuren nu de oude soeverein van de troon is gestoten…

LEES HIER: De gebroken beloftes van het Egyptische leger (Chams Eddine Zaougui) – pdf

Klik hier voor het artikel van Mark Anspach (site Imitatio, in ENGLISH – see: The Arab Rulers’ New Clothes)

Het laatste artikel dat ik selecteerde uit De Standaard van 17 januari 2012 is van de hand van Bart De Wever, over de lotgevallen van de Pool Piotr Koscik in Vlaanderen. Zoals de Egyptische, ‘koninklijke’ soeverein Moebarak de gemeenschappelijke vijand wordt van het volk dat hem eerst op handen droeg, is ook het verhaal van Piotr een klassiek ‘zondebokverhaal’. De zondebok is ‘de slechterik’ of ‘de marginaal’ met wie een meerderheid van mensen geen enkele affiniteit meer kan voelen. Iemand die gepercipieerd wordt als ‘radicaal verschillend’ in de negatieve zin (en daarom ook identiteitsbevestigend is). Bij de door mimetische processen gedreven media en ‘publieke opinie’ slaat sympathie gemakkelijk om in antipathie. Snel als een windhaan. En dat heeft Piotr ondervonden: aanvankelijke steunbetuigingen smolten als sneeuw voor de zon onder invloed van bijkomende, kwalijke informatie omtrent zijn verleden. “Nog voor de (wind)haan kraaide…” En nagenoeg niemand bleek nog in staat om zich in te beelden wat het was om iemand als Piotr te zijn: de outcast bleef… outcast. Kunnen wij onszelf als ‘farizeeërs’ ontmaskeren – of zien wij alleen anderen als hypocrieten, en blijven we zo participeren aan het zondebokmechanisme, doof voor het koningschap dat “niet van deze wereld” is?

In ieder geval lijkt er doorgaans in ons leven “Niets nieuws onder de zon”, om met het Bijbelse boek Prediker te spreken. Lees bijvoorbeeld: “Beter een arme jonge man die wijs is dan een oude koning die dwaas is en geen enkele raad meer aanneemt. Ik denk aan iemand die na zijn gevangenschap koning werd, en nog wel van het land waar hij arm was geboren. Ik zag hele menigten, de levenden onder de zon, partij kiezen voor die jonge man die de plaats van de oude koning innam. Het volk was niet te tellen, iedereen liep achter hem aan. Maar later waren ze ook over hem niet meer tevreden. Ook dat is ijdel en grijpen naar de wind.” (Prediker, 4,13-16).

Dat is het verhaal dat Hans Christian Andersen (1805-1875) vertelt in het sprookje De nieuwe kleren van de keizer, een ‘eeuwige waarheid’ die opnieuw oplichtte tijdens de Arabische Lente (zoals Mark Anspach laat zien in zijn artikel – zie hoger). Het is ook het verhaal van Piotr – en Bart De Wever laat zien hoe weinig fictief zogenaamde ‘verhaaltjes voor het slapengaan’ eigenlijk zijn. Of: hoe de dromen die ons worden ingefluisterd ons wakker schudden en alert maken voor bepaalde aspecten van de realiteit.

LEES HIER: Na een warme kerst de koude douche (Bart De Wever) – pdf

Of het nu rechtspraak, psychologie, evolutiebiologie, economie, politiek, communicatiemedia of antropologie betreft (om maar enkele wetenschappelijke disciplines te noemen) – een mimetisch theoreticus hoeft zich nooit af te vragen waarmee hij zich moet bezighouden ;).

Spelen mimetische (d.i. imitatieve) processen tussen mensen wel de fundamentele rol die René Girard en anderen ze toedichten? Het is een vraag waarmee ik regelmatig word geconfronteerd. Wetenschappelijk onderzoek, onder andere naar de in 1996 ontdekte spiegelneuronen, geeft steeds meer bevestigende antwoorden. In wat volgt, probeer ik aan te geven hoe de mimetische theorie een uitvalsbasis kan vormen om een aantal actuele situaties te belichten, meer specifiek aan de hand van een fenomeen als de doodstraf. Aanleiding vormt een nieuwe documentaire van Werner Herzog.

DE PARADOXALE, MIMETISCHE BINDING MET ALTER EGO’S

Medemensen verschijnen, ook voor kinderen, als alter ego’s. En het is precies het paradoxale mimetische vermogen dat gradaties van afstand (met de nadruk op alteriteit) en/of nabijheid (met de nadruk op overeenkomstigheid) met medemensen schept. Je kunnen voorstellen dat je een ander bent, je inlevingsvermogen, berust op je vermogen om de ander te imiteren. Anderzijds zouden mislukte pogingen om een ander te imiteren mede aan de basis liggen van een besef dat er een onderscheid bestaat tussen jezelf en anderen. Het mimetische vermogen is dus ook belangrijk voor de ontwikkeling van een individueel zelfverstaan.

Wie al teveel nadruk legt op het onderscheid tussen zichzelf en anderen, en fier is op zijn zogenaamde autonomie, zal misschien niet gemakkelijk erkennen dat ook hij afhankelijk is van mimetische processen. Op dat vlak zijn wij, geïndividualiseerde westerlingen, doorgaans in hetzelfde bedje ziek. We herkennen de mimetische processen gemakkelijk bij anderen, maar hebben het veel moeilijker om ze ook bij onszelf te doorgronden. Dat zou op zich niet erg zijn, ware het niet dat de mate waarin we minder in staat zijn om mimetische processen bij onszelf te erkennen, ook de kans vergroot dat we zondebokken creëren.

EGO TEGENOVER ALTER – HET ZONDEBOKMECHANISME

Een zondebok is iemand met wie we geen band meer voelen. En daardoor zien we ook niet in dat we die persoon gebruiken als ‘zondebok’, als iemand van wie we voor een stuk afhankelijk zijn om een bepaald identiteitsgevoel te verwerven. De zondebok wordt gezien als de ‘slechterik’, schuldig aan feiten waar ‘wij’ niets mee te maken hebben – en als we ons al zouden bezondigen aan ogenschijnlijk gelijkaardige feiten, dan hebben ‘wij’ daar altijd goede redenen voor. Het verschil schijnt immens, de zondebok gevaarlijk en bedreigend. Wat opnieuw paradoxaal is: in de al dan niet vermeende bedreiging van onze eigen identiteit, in het mogelijke verdwijnen ervan, worden we ons des te meer bewust van wie we zelf (willen) zijn. Met andere woorden, de zondebok, als iemand met wie we ons niet langer en op geen enkele wijze kunnen of willen vereenzelvigen, wekt in ons het verlangen om een verschil met hem of haar te creëren – precies omdat hij of zij ons vaak een spiegel voorhoudt van waartoe we als mens in staat zijn. We erkennen niet graag dat er misschien ergens ook in ons een monster, een Mr. Hyde schuilt achter een welopgevoede Dr. Jekyll.

Als we ons niet langer kunnen of willen vereenzelvigen met een zondebok, betekent dit niet dat onze mimetische vermogens plotseling verdwenen zouden zijn, maar integendeel, dat we ons zo sterk identificeren met een bepaalde groep dat we het altijd óók arbitraire, op mimese berustende karakter van die identificatie uit het oog dreigen te verliezen. Met andere woorden, recht evenredig met de miskenning van de toevallige aspecten van ons bestaan (die mede afhankelijk zijn van mimetische processen), groeit ook de miskenning dat we ook maar iets gemeen zouden hebben met de ander die we als zondebok gebruiken. De eerste vraag die we ons stellen als we geconfronteerd worden met criminele feiten, bijvoorbeeld, is meestal niet: “Zou ik zelf in staat zijn tot het plegen van dergelijke feiten, en onder welke omstandigheden?” Wel: “Welke straf zal de misdadiger krijgen?” Het verschil tussen “wij die de misdaad niet pleegden” en “de misdadiger” lijkt evident. Zeker als het om zware criminele feiten gaat. Daarover worden niet alleen juridische, maar ook morele oordelen geveld.

INTO THE ABYSS: A TALE OF DEATH, A TALE OF LIFE

– WERNER HERZOG OVER DE DOODSTRAF

We zien onszelf natuurlijk graag in het kamp van de oordelers, moreel superieur en op veilige afstand van de veroordeelde. Maar, hoe meer we hameren op het verschil tussen onszelf en de veroordeelde, hoe meer overeenkomsten we vaak zullen creëren. De meeste mensen zijn het er bijvoorbeeld over eens dat een moordenaar een onvergeeflijke misdaad begaat – hij berooft iemand van het leven. De morele verontwaardiging daarover kan evenwel zo groot worden dat de moordenaar zelf terechtgesteld wordt. De doodstraf wordt geen moord genoemd. Ons taalgebruik moet de illusie in stand houden dat er een verschil is tussen de moordenaar die iemand van het leven berooft, en een juridisch apparaat dat iemand van het leven berooft – een apparaat dat de samenleving (een bepaald ‘wij’) vertegenwoordigt. Feitelijk gebeurt natuurlijk hetzelfde, alleen beschouwen we de redenen van de moordenaar als slechte en de ‘onze’ dan als goede redenen. Het is omdat we zo overtuigd kunnen zijn van het verschil tussen onszelf en de moordenaar, dat we ongevoelig blijven voor het mimetische proces waaraan we deelnemen: niettemin is de terechtstelling van de moordenaar, als wraak, een imitatie van de moord die hij eerder pleegde.

De ongevoeligheid voor het mimetische proces en de verblinding door het zondebokmechanisme werken elkaar in de hand. Hoe meer een verontwaardigd ‘wij’ zich wil distantiëren van een schandelijke ‘vijand’, hoe groter de kans wordt dat het ‘wij’ op de vijand gaat gelijken. Het mimetische proces – in het zojuist genoemde geval: de herhaling van een eerdere moord door de terechtstelling van de moordenaar – doet het verlangen toenemen om een onderscheid aan te brengen. En dat verlangen mislukt feitelijk, precies omdat het berust op imitatie.

In 2011 verscheen de documentaire Into the Abyss: a Tale of Death, a Tale of Life, van de Duitse filmmaker Werner Herzog (°1942). De film gaat over twee Amerikaanse jongeren die een gruwelijke drievoudige moord op hun geweten hebben,  blijkbaar simpelweg omdat ze een auto wilden stelen. Eén van de twee is ter dood veroordeeld, en wordt een week voor zijn executie geïnterviewd. Aanvankelijk schijnt de film de vraag of de doodstraf in sommige gevallen gerechtvaardigd is, bevestigend te beantwoorden. De kijker kan niet anders dan meevoelen met het onnoemelijke leed dat de slachtoffers en hun nabestaanden is aangedaan. Je voelt als kijker woede, verdriet, wraakzucht. Doodnormaal.

De tweede helft van de film toont evenwel de situatie waarin de twee tieners opgroeiden: in verpauperde buurten, omringd door drugs en geweld, opgevoed door zieke of afwezige ouders – de vader van één van hen zit zelf in de gevangenis, veroordeeld voor doodslag, na een leven getekend door alcoholmisbruik. Dan kan de vraag opkomen: Wie zou ik zelf zijn geweest als ik in dergelijke omstandigheden was opgegroeid? Die omstandigheden praten natuurlijk niets goed. Maar wat Werner Herzog in beeld brengt, doet ons de zaak vanuit een ander perspectief bekijken, en doet een beroep op onze verantwoordelijkheidszin: hoe kunnen we, als samenleving, zoveel mogelijk zulke omstandigheden vermijden?

De doodstraf biedt geen oplossing. Wie vermoord is, blijft dood, en de terechtstelling van de moordenaar zal andere, gedrogeerde geweldenaars er niet van weerhouden om aan het moorden te slaan. In een wereld als de onze, waarin mimetische rivaliteit omtrent statussymbolen (zoals luxueuze sportauto’s) voortdurend wordt aangewakkerd, kan de frustratie bij ‘mislukte achterblijvers’ – die geen andere waarden meer kennen dan de zogenaamde waarde van de financiële rijkdom waaraan ze geen deelhebben – inderdaad gevaarlijke vormen aannemen. De prioriteiten liggen in dit opzicht bij preventieve maatregelen: kansen creëren voor de achterblijvers om verantwoordelijkheid op te nemen in de samenleving, en ons tegelijk bewust worden van de waarden die we overal afficheren. Misschien is het wel zo eenvoudig dat we meer in de verf moeten zetten dat liefde voor de naaste nog altijd belangrijker is dan liefde voor het geld? Een christen beschouwt het eerste als “dienst aan God”, het tweede als “dienst aan de mammon”.

Het besluit van een bewaker uit de dodencel die jarenlang ter dood veroordeelden begeleidde tijdens hun laatste uren, en hen ook vastbond op het bed waar ze een dodelijke injectie kregen, is in ieder geval tekenend: “Vroeger was ik voorstander van de doodstraf, maar nu niet meer. Niemand heeft het recht een medemens van het leven te beroven.” Niet toevallig “gingen zijn ogen open” toen hij bij één van de veroordeelden, een vrouw, niet langer in staat bleek de medemenselijkheid op een of andere manier te miskennen. Daarenboven blijven vergissingen altijd mogelijk – zuster Helen Prejean, bekend geworden na de verfilming van Dead Man Walking, waarschuwt daarvoor in het boek The Death of Innocents – An Eyewitness Account of Wrongful Executions.

Bekijk de trailer van de documentaire – klik:

Eind november 2011 werd in Amsterdam een boek voorgesteld naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van de Nederlandse Girard Studiekring, waarvoor ik een bijdrage mocht leveren. Het boek kreeg als titel Rond de Crisis – Reflecties vanuit de Girard Studiekring, en werd geredigeerd door Michael Elias en André Lascaris (Uitgeverij Parthenon, Almere, 2011). Een inleiding van André Lascaris op de mimetische theorie, uitgesproken bij de voorstelling van het boek, kan hier (klik voor pdf) gevonden worden.

Een recensie uit het tijdschrift Streven lees je door hier te klikken.

Het boek bevat 18 artikels die een opvallende variëteit aan onderwerpen bestrijken, maar alle het denken van René Girard en de mimetische theorie als uitgangspunt nemen. De artikels zijn verdeeld onder zes categorieën: “algemene bijdragen”, “sociaal-economische bijdragen”, “over conflicten”, “het christendom”, “literatuur en communicatie”, en ten slotte “over instituties, school, huwelijk en rechtspraak”.

Ondertussen heb ik tijd gevonden om het boek een eerste keer te lezen. Ik geef enkele citaten die mij in het oog sprongen, en die misschien enige nieuwsgierigheid en interesse wekken:

ALGEMENE BIJDRAGEN

Bij de eerste bijeenkomst van de Girard Studiekring in 1981 werd nog niet gesproken van ‘mimetische theorie’. In Nederland en België waren weliswaar enkele korte beschouwingen verschenen die ingingen op de boeken die Girard in de jaren zeventig had gepubliceerd, maar anders dan in de Engelstalige wereld was er nog niets van hem vertaald. In Frankrijk was La violence et le sacré (1972) door sommigen enthousiast ontvangen, vooral na een recensie in Le Monde, waarin werd gesproken van een très grand livre, “de eerste echte atheïstische theorie van het religieuze en het heilige.” Maar die waardering sloeg daar om toen in 1978 Girards hoofdwerk Des choses cachées depuis la fondation du monde uitkwam, later in het Nederlands vertaald als ‘Wat vanaf het begin der tijden verborgen was’. In gesprek met twee psychiaters ontvouwde hij daarin aan de hand van de problematiek van het begeren een oorsprongstheorie van menselijke cultuur en religie, die hij fundeerde op een ‘niet-sacrificiële’ lezing van de Hebreeuwse bijbel en het Nieuwe Testament. In de eenentwintigste eeuw moge de belangstelling voor het verschijnsel religie in het publieke debat sterk zijn toegenomen, eind jaren zeventig stond Girards benadering haaks op de heersende opvattingen omtrent het belang daarvan. – Uit het VOORWOORD van Michael Elias en André Lascaris.

Het sacraal koningschap is één van Girards bekendste voorbeelden van een ritueel complex dat het zondebokmechanisme ensceneert. Op grond van etnografisch materiaal – met name uit Bantoe Afrika – toont hij aan hoe allerlei op het eerste gezicht bizarre gebruiken – het met geweld vangen en vernederen van de koning bij de troonsbestijging, het ritueel doden van de vorst, het aan hem toeschrijven van macht over de natuurlijke bestaansvoorwaarden (regen, vruchtbaarheid van mens, vee en grond), een plausibele duiding krijgen als ze tegen het licht van het zondebokmechanisme gehouden worden. Graag breng ik in dit verband een paar observaties uit eigen onderzoek over het sacraal koningschap onder volken aan de bovenloop van de Nijl ter sprake. Vergeleken met het Bantoe koningschap dat Girard tot materiaal diende, gaat het er bij deze Nijlvolken ruiger aan toe. De noodzaak om het geweld van de oeruitdrijving zoveel mogelijk te benaderen, lijkt hier serieuzer genomen te worden. Als zich een crisis voordoet – als gevolg van oorlog, twisten of droogte – dan is het uiteindelijk de koning zelf die gelyncht wordt. – Uit HET BEGRIP CRISIS IN HET WERK VAN RENÉ GIRARD van Simon Simonse, cultureel antropoloog.

Ik zou willen verdedigen dat mimetische relaties, waaronder de mimetische begeerte, juist door hun narratieve karakter besmettelijk zijn. Het model bij Girard is aantrekkelijk omdat en voor zover hij of zij een verhaal vertelt, belichaamt, verbeeldt of toont dat wij niet alleen herkennen maar waarin we zelf ook willen meespelen. Anders dan de begeerte zonder meer, behelst mimetische begeerte niet alleen het actuele optreden van iemand die een bepaald object begeert of reeds bezit, maar evenzeer mijn potentiële begeren en bezitten van dat object – en het potentiële begeren en bezitten van dat object door in principe iedereen. Het is het narratief van de actuele begeerte dat die begeerte potentieel maakt voor anderen. – Uit DE SLEUTEL TOT VRIJHEID. HET HERMENEUTISCH KARAKTER VAN DE MIMETISCHE THEORIE van Joachim Duyndam, filosoof.

Dankzij de spiegelneuronen handelen en voelen we niet alleen, maar begeren we ook wat anderen voelen of begeren. Evenals Girard meent Gallese dat deze imitatie een automatisch, non-verbaal communicatief proces is. We begeren reeds een ander voordat we hierover hoeven na te denken. Hoewel we denken autonoom te verlangen, is de realiteit dat onze hersenen dat al hebben gedaan! In verband met de mimetische theorie maakt Gallese verschillende opmerkingen. De metafysische begeerte beschouwt hij niet als een soort eindstadium van het begeren dat ontstaat nadat het object van de begeerte uit beeld is verdwenen. Fylogenetisch gezien begint volgens Gallese iedere begeerte als een begeerte om de ander te zijn. Om dit te onderstrepen grijpt hij terug op de studies van Meltzoff bij pasgeborenen. Volgens deze onderzoeker is vóór iedere mimetische driehoeksrelatie het affectieve gedrag van de moeder primordiaal. Alles begint met de realisatie van een op empirie gebaseerde intersubjectieve ruimte, een wij-ruimte, wij-centrum, gevormd niet alleen door onze hersenen maar door ons gehele lichaam, onze fysische omgeving, onze culturele habitat, opgevuld met prelinguïstische ervaringen. Door deze ‘intercorporeïteit’ ziet een kind reeds vanaf de geboorte een individu uit zijn onmiddellijke omgeving zoals zijn moeder als het zelf, een alter ego, die dezelfde objecten en gelijkaardige doelen nastreeft. Pas later gaat het kind zich verzelfstandigen door zichzelf los te maken van dit wij-centrum waarin het oorspronkelijk was ondergedompeld. Naast het oorspronkelijke neuraal niveau ontwikkelt zich een hoger, persoonlijk niveau waar we ons verschillend voelen van de anderen. Gallese verklaart dit door het feit dat wat men op neuraal niveau observeert niet exact hetzelfde is als wat men uitvoert. De spiegelneuronen simuleren wel, maar dupliceren niet de hersenprocessen van anderen. We ervaren wel dat anderen gelijkaardige ervaringen hebben als wijzelf, terwijl de specifieke inhoud van zo’n ervaring verschillend kan zijn. We blijven echter wel deel uitmaken van dezelfde gemeenschappelijke ruimte met dezelfde fundamentele verlangens, emoties, kwetsbaarheid, enz. (the shared manifold). Deze opvatting wordt door Girard o.a. beschreven als conversie, het doorbreken van het inzicht dat het zelf en de ander niet essentieel verschillend zijn. De romanschrijver ontdekt meestal op het eind van zijn verhaal dat de held of het model is zoals hijzelf is. – Uit SPIEGELNEURONEN. DE ROL VAN DE BIOLOGIE BIJ HET FENOMEEN MIMESIS van Guido Heidendal, nucleair geneeskundige.

SOCIAAL-ECONOMISCHE BIJDRAGEN

Gedurende een luchtbel of financiële crash veranderen de prijzen dramatisch en laten zo de macht zien van de mimesis, de wederzijdse imitatie, die rijkdom schept of vernietigt. Zowel luchtbellen als crashes zijn tegengesteld aan de toestand van gematigde schaarste die volgens economen de basis legt voor de normale economische orde. Luchtbellen komen overeen met een situatie van overvloed, wanneer voortdurend rijkdom wordt geschapen, wanneer er altijd meer geld te bezitten is. Dan gaat men denken dat arme mensen in staat zijn een huis te kopen dat meer waard is dan wat ze tijdens hun leven zullen verdienen, omdat de voortdurende toename in waarde kennelijk iedereen beschermt tegen mislukking en gebrek. Crashes komen overeen met een situatie van uitzonderlijke schaarste, wanneer het feit dat er niet genoeg is voor allen, niet distributief begrepen kan worden maar slechts collectief. Niet alleen is de rijkdom onvoldoende om ieders behoeften te bevredigen, maar de poging van elk individu om te beschermen wat hij bezit, leidt tot de verwoesting van rijkdom voor allen. Op dat punt gekomen begint het onderscheid tussen de ‘echte’ waarde van eigendom en zijn juiste of onjuiste waardering door de markt te verdwijnen, want niet alleen de prijzen veranderen, maar rijkdom wordt vernietigd. – Uit SCHAARSTE EN DE FINANCIËLE CRISIS van Paul Dumouchel, filosoof.

De vraag is wat wij geleerd hebben van de economische crisis. Als het gaat om onze eigen verantwoordelijkheid is het goed om ons meer bewust te zijn van onze mimetische begeerte. De apostel Paulus geeft in 1Kor 7, 30-31 aan zijn lezers het advies “zij die met het aardse omgaan moeten er niet in opgaan, want de wereld die wij zien gaat voorbij” en “zij die kopen moeten doen alsof zij geen eigenaar werden.” Wanneer we ons realiseren dat de omstandigheden telkens veranderen, is het inderdaad aan te raden eigen bezit te relativeren en is zelfbeperking (omgaan met, maar niet opgaan in) beter dan proberen het onderste uit de kan te halen. Daar staat dan tegenover dat we wellicht meer aandacht overhouden voor de ander. Het is goed daarbij te beseffen dat de omgang met onze mimetische begeerte meer is dan een persoonlijke zaak, want in een Complex Mimetisch Systeem (CMS) zijn we allen met elkaar verbonden. In een recente roman van Dieter Wellershoff wordt dit prachtig onder woorden gebracht in een gesprek tussen twee pastors: Du bist kein Sonderfall, sondern ein Beispiel für viele. Und das verpflichtet dich. Kernachtiger kan een kritiek van onze cultuur niet zijn. – Uit HET EINDE VAN DE VETTE JAREN van Hans Weigand, informaticus.

In organisaties komt geweld tot uiting in gedrag en taalgebruik. Roddelen, ‘vliegen afvangen’ en strategisch pesten kan in de escalerende fase hoogtij vieren, zodat het samenwerkingsverband niet langer functioneert. Iedere organisatie kent personen, die met trucs hun rivaliteit in persoonlijk gewin omzetten. Maar zoals iedere mimetische crisis kent ook het ritueel van het reorganisatieproces haar samenbindende factor in het richten van dit geweld op een zondebok. – Uit DE REORGANISATIE ALS OFFERRITUEEL van Frits Bakker, interim manager.

In volle markten is het belangrijk om onderscheidend vermogen aan te brengen aan je merk. […] Jan Rijkenberg is schrijver en oprichter van BSUR (Be As You Are), een internationaal bureau voor de ontwikkeling van merk- en communicatieconcepten. Merken bouwen gaat volgens hem om de vraag hoe het individu denkt, voelt en handelt in de groep. Rijkenberg introduceerde het beginsel van concepting. Deze benadering gaat niet uit van omlijnde markten en doelgroepen op basis van producteigenschappen. Concepting gaat over het op de markt brengen van merken die een gedachtegoed vertegenwoordigen: een visie, betekenis of een gedachte die voor de consument een verrijking beloven. […] Het Britse ‘Virgin’ is een pregnant voorbeeld van een conceptmerk. De oprichter en eigenaar Richard Branson draagt met verve het gedachtegoed uit dat een tegendraadse en eigenzinnige manier van leven je identiteit versterkt en verrijkt. Overigens, het verlangen om authentiek en tegendraads te willen zijn werd door Girard al in 1961 ontmaskerd. In De romantische leugen en de romaneske waarheid legde hij uit dat de diepste waarheid is dat ik niet begeer wat ik zelf ten diepste wil hebben, maar dat ik telkens weer verlang naar wat een ander wil. Tegendraads gedrag is in onze cultuur dan ook niet als uniek te beschouwen, maar eerder als kuddegedrag. Of het nu gaat om vliegreizen, platen, koffers of cola, in alle gevallen gaat bij Virgin het gedachtegoed vooruit op het product. – Uit WORDEN WE ALLEMAAL ‘PUUR EN EERLIJK’? van Huub ter Haar, communicatiestrateeg.

OVER CONFLICTEN

Een van de belangrijkste kenmerken van het Belgisch conflict [tussen Vlamingen en Franstaligen] is het passeren van het grondwettelijk hof en de grondwet door de politieke instellingen, meerdere malen op korte tijd. […] Dergelijke feiten wijzen niet alleen op het verzwakken van de grondwet maar ook van de scheidsrechterlijke functie van de staat als kader binnen dewelke conflicten begrensd worden. Conflicten gaan dan hun eigen weg, buiten de oevers van de staat. Als een eindeloze wisselwerking tussen verzwakte structuren die conflicten aanwakkeren, waardoor de structuren nog meer verzwakken, wat de conflicten nog meer aanwakkert. – Uit BELGIË: DUBBELS, UITERSTEN OF TOCH ÉÉN? van Philippe De Keukelaere, jurist.

Ontdaan van hun wolvenkleding staan ze te kijk als offerlammeren. Op een spandoek op het Tahrirplein was op 18 maart [2011] een afbeelding te zien van Moebarak, Ben Ali, Kadaffi en Saleh van Jemen als schapen in de wei. Waarom schapen? Onder in de rechterhoek zie je een vrouw met een mobieltje, die het spandoek fotografeert. Ze maakt gebruik van de digitale technologie die zo’n grote rol heeft gespeeld in de Arabische opstanden. Precies achter het mobieltje echter zie je een terugvallen op een veel oudere technologie: een slagersmes. Het mes maakt de betekenis van het spandoek duidelijk: de eens zo machtige dictators zijn offerlammeren die wachten om geslacht te worden. – Uit DE NIEUWE KLEREN VAN DE ARABISCHE LEIDERS van Mark Anspach, antropoloog.

De crisis in het heilige land blijkt een succesrijk exportproduct van de strijdende partijen tezamen. Want hoe intenser de mimetische crisis, hoe meer conflicten, en hoe meer deze zich uitbreiden. Er is geen enkel land ter wereld waar zoveel aandacht naar uitgaat. Net als in Israël is er ook in India een security fence, in het omstreden gebied Kashmir. Als daar mensen worden doodgeschoten die de grens over willen, hebben de internationale media er nauwelijks aandacht voor. Hebben we er in onze globaliserende samenleving behoefte aan om al onze rivaliteiten en schandalen te kanaliseren naar één regio? Waar de geestelijke wortels van onze cultuur liggen? Ook in ons land worden de antagonisten rond het heilige land geïmiteerd. Rivaliteit is besmettelijk en op talloze forums zijn beschuldigen, beschimpen, aanklagen, aanvallen, kleineren, vernederen, overdrijven, verwijten, blameren, weeklagen, liegen en verdacht maken courante taalhandelingen. Veel mensen die vroeger als vanzelfsprekend Israël steunden, zijn nu uitsluitend de Palestijnse zaak toegedaan, maar het stramien is gebleven: wij staan aan de goede kant. Een “romantische leugen.” Burg schreef dat de Palestijnse zaak velen in Europa de gelegenheid heeft gegeven om zich te verlossen van de last van boetedoening voor de zes miljoen vermoorde joden. Anderzijds mag de sjoa voor Israël, zo zegt hij, ook geen blanco cheque zijn voor schending van mensenrechten. Wat de rivaliteit in slachtofferschap betreft: het heeft geen zin om bij elk incident de vraag te stellen: wie is hier het echte slachtoffer? Want de slachtoffers van de slachtoffers maken nieuwe slachtoffers en de keten is eindeloos.” – Uit TAALGEBRUIK EN MIMETISCHE CRISIS. ISRAËL EN DE PALESTIJNEN van Michael Elias, taalkundige.

HET CHRISTENDOM

Er wordt nog steeds volop gedemoniseerd, maar het punt is dat deze pogingen tot demonisering niet meer werken, geen consensus opleveren, geen echte demonen meer zichtbaar maken. De volgende passage komt uit een ingezonden brief van Ivo Mijland in dagblad Trouw met de titel: “Hoe vaak is Tristan al buitengesloten?” [Tristan van der Vlis uit het Nederlandse Alphen aan den Rijn schoot op 9 april 2011 zes mensen dood alvorens zichzelf van het leven te beroven, in een winkelcentrum]: “Op internet stonden destijds al reacties die misschien de sleutel vormen tot het motief. Letterlijk: ‘Wat een lelijke puistenkop! Met zo’n hoofd moet je wel zelfmoord plegen…, maar dat betekent niet dat je zomaar onschuldige mensen moet meesleuren in je eigen ellende. LOSER! Ik pis op je graf.’ Op hetzelfde internetforum viel vele maal de populistische term ‘weggejorist’. Een woord dat veelvuldig te lezen valt op de website van Geen-Stijl en een eufemisme is voor heftige minachting. Is minachting het antwoord op de duizenden vragen over de schietpartij? […] Ja, op die zaterdag gedroeg hij zich als een monster. Maar in dat monster school een mens, in ernstige geestelijke nood.” […] De poging deze menselijkheid te bewaren vinden we ook in de woorden van IKON-medewerker Bram Grandia, die tot twee keer toe de discussie over de zevende kaars heeft aangezwengeld: “De rijen sluiten tegenover de terreur ligt voor de hand. Zeggen dat we er sterker en veiliger uitkomen is een bezweringsformule. Het is een ontkenning van onze risicosamenleving. Hoe om te gaan met de werkelijkheid dat de dader binnen de eigen gemeenschap is opgegroeid? Wat is er in het hoofd van Tristan gebeurd? Roept zijn daad niet zoveel vragen op waarvoor je je niet mag afsluiten? Ik vind het onmogelijk om de dader dood te zwijgen. Het licht van Christus sluit geen mens uit. De brenger van dat licht is vermoord. De moordenaars konden het licht niet doven. Dat wordt vandaag in alle kerken verkondigd. Op al die plaatsen brandt de Paaskaars. Ook voor de ouders van Tristan en ook voor Tristan zelf.” […] In zijn één na laatste hoofdstuk in Ik zie Satan vallen als een bliksem, getiteld “Slachtofferzorg”, signaleert Girard dat slachtoffers dienst kunnen doen om beschuldigen te versterken: “Het ideaal van een geweldloze samenleving gaat zichtbaar terug op de prediking van Jezus, op de aankondiging van Gods koninkrijk. Naarmate het christendom zich verbreidt, neemt zijn intensiteit toe in plaats van af. Die paradox laat zich gemakkelijk ophelderen. De zorg voor de slachtoffers is een paradoxale inzet geworden van de mimetische rivaliteiten, van de wedijverende impulsen. Je hebt slachtoffers in het algemeen maar de interessantste zijn altijd degenen die ons onze medemensen laten veroordelen. En zij doen op hun beurt hetzelfde met ons. Ze denken vooral aan de slachtoffers voor wie zij zich verantwoordelijk houden.” – Uit DE ZEVENDE KAARS van Berry Vorstenbosch, professioneel IT’er.

Vergeven is niet ontkennen dat de dader schuld heeft, is evenmin vergeten – je weet nooit of de dader vanuit de achtergrond toch weer op de voorgrond komt te staan – of de dader ‘begrijpen’. Vergeven is niet zich moreel verheven voelen boven de dader, en is evenmin liefdevolle relaties aangaan met de dader. In vele gevallen zal de gedupeerde ontmoetingen met de dader willen vermijden en gescheiden wegen gaan zoals in het Bijbelse verhaal van Esau en Jacob (Gn 32-33). Er bestaan verschillende vormen van vergeving. Vergeving is geen emotie, maar een daad, waarbij de benadeelde wiens recht op bestaan door de dader is ontkend, laat zien dat hij/zij het recht op leven en toekomst van de dader ondanks alles erkent. Het slachtoffer kan wel degelijk vergeving aanbieden terwijl het schadevergoeding en compensatie eist. […] Vanuit de geschiedenis is het te begrijpen dat velen nu het christendom tot zondebok maken en daarmee dat doen waartegen de christelijke openbaring zich verzet. De mimetische theorie van René Girard geeft een nieuw zicht op het christendom en schept mede de mogelijkheid dat christendom herboren te laten worden. Eigenlijk moet het christendom als een geweldloze levensbeschouwing nog beginnen. Men hoeft daarbij niet in te stemmen met het conservatisme van Girard wat betreft zijn persoonlijke beleving van het christendom. In de huidige context zijn de joodse traditie, de islam en talrijke wijsgerige en levensbeschouwelijke stromingen de gesprekspartners van de christenen. – Uit SLACHTOFFERS STAAN OP van André Lascaris, theoloog.

LITERATUUR EN COMMUNICATIE

Sartre toont in Met gesloten deuren zijn preoccupatie met geweld en de ontaarding van menselijk gedrag binnen een kleine afgezonderde groep. In wezen verbeeldt hij uitzichtloos mimetisch geweld leidend tot de betekenisloosheid van een bestaan waarin zelfs een verlossing uit het persoonlijk lijden door een catharsis of de dood zich niet meer kan voltrekken. Geen van zijn personages vormt een goed model ter navolging voor anderen maar juist een kwaadaardig model. Sartre houdt het publiek een genadeloze spiegel voor aangaande ieders mogelijke of echte gedrag voortkomend uit begeerte, afgunst en onmacht tot verandering. – Uit DE HEL, DAT ZIJN DE ANDEREN. VERSTOTING EN NAVOLGING IN JEAN-PAUL SARTRE’S MET GESLOTEN DEUREN van Sonja Pos, doctor geesteswetenschappen.

In de jaren negentig werd bij de VARA een televisieprogramma bedacht om iemand die collectief tot zwart schaap was verklaard, de kans te geven zijn of haar plaats in het collectief te herstellen. Om de situatie te schetsen begon de intro van Het Zwarte Schaap elke keer met een silhouet van degene die ‘tegen de stroom inging’ plus korte statements van ‘witte schapen’. Deze omstanders, direct betrokkenen en representanten van de maatschappij, werden vervolgens als een jury bij elkaar gezet achter een hek. De scheiding tussen ‘het zwarte schaap’ en de omstanders werd dus visueel gemaakt. Een theatrale setting (gebruik van de ruimte, dialoog, spanning en ontknoping) stelde het zondebokverschijnsel als zodanig – de focus telkens op één persoon en één onderwerp – ter discussie. – Uit PERSONA NON GRATA. HANS JANMAAT IN DE MEDIA van Els Launspach, theaterwetenschapper.

In onze hedendaagse samenleving worden beroemde figuren, vooral uit de media, vereerd als postmoderne goden. De verspreiding van reality televisie laat zien dat veel gewone mensen bijna alles willen doen (inclusief zichzelf en hun gezinnen laten vernederen) om beroemd te worden – wat de postmoderne vervanging van onsterfelijkheid is. […] De film The Social Network gaat zowel over het opzetten van het internetbedrijf Facebook als over de essentie van rivaliteit. Maar de rivaliserende manier waarop het bedrijf werd opgezet, weerspiegelt voor een goed deel de donkere kant van het beest zelf. Hoewel Facebook is bedoeld om mensen met elkaar in contact te brengen, doet het veelal het tegenovergestelde. […] Zoals een commentator opmerkte: Facebook doet een appel op iemands behoefte aan snobisme, dat zoals we boven zeiden, eveneens aanwezig is bij de makers van de site: “Facebook doet een beroep op een soort ijdelheid en geloof in eigen belangrijkheid. […] Facebook zet ook aan tot een verontrustende concurrentie rond vriendschap: tegenwoordig schijnt met vrienden kwaliteit niet meer te tellen en is kwantiteit koning. Hoe meer vrienden je hebt, hoe waardevoller je bent.” – Uit YOUR FIFTEEN MINUTES OF FAME. FACEBOOK EN MIMETISCHE BESMETTING van Melanie J. Van Oort-Hall, politicologe.

OVER INSTITUTIES, SCHOOL, HUWELIJK EN RECHTSPRAAK

Leerkrachten kunnen alleen een bevrijdende rol spelen als ze, eventueel geïnspireerd door een imitatio Christi, gestalte geven aan ‘de crisis van het creatieve verschil’. Het creatieve verschil is niet de uitkomst van een mimetische rivaliteit. Het slaat niet op het verschil tussen een winnaar en een verliezer, tussen individuen die zich met elkaar gemeten hebben. Het creatieve verschil slaat evenmin op het onoverbrugbare hiërarchische onderscheid tussen een machthebber en zijn onderdanen, noch op de splitsing die een groep aanbrengt tussen zichzelf en een ‘zondebok’. Tussen de onverschilligheid tegenover een onaantastbare machthebber en de ongedifferentieerde aandacht voor een zondebok, ligt het creatieve verschil als het resultaat van een interactie tussen mensen die zich, in vertrouwen, bemind weten. Alleen vanuit dit vertrouwen kunnen leerkrachten zich kwetsbaar opstellen en beminnen wie zich onvoldoende bemind weet. Alleen vanuit dit vertrouwen durven leerkrachten het risico aan, om zelf zondebok te worden, terwijl ze zich overleveren aan hun roeping om voor leerlingen ‘richtingaanwijzers’ te zijn. Om van leerlingen vrije mensen te maken die uiteindelijk geen zondebokken nodig hebben. – Uit MODEL, OBSTAKEL, ZONDEBOK, BEVRIJDER. DE VELE GEZICHTEN VAN DE LERAAR van Erik Buys, godsdienstwetenschapper.

Als we ons herinneren hoe Jezus het eten in het Avondmaal en het hemels Bruiloftsmaal omduidde tot ‘zichzelf te eten geven’ is het Afrikaanse spreken over de geslachtelijke paring in termen die verwijzen naar eten, van diepe betekenis. Zij die ooit als zondebokken elkaar naar het leven stonden – elkaars bloed konden drinken – keren die rivaliteit om tot wederzijds geven en vergeven. Het woord vergeven, dat ook naar gift verwijst, herinnert ons eraan hoe Girard het dubbele in het vergeven benadrukt: zoals medicijn, pharmakos, is het genezend, maar blijft bitter. De ander vergeven is een ‘giftig’ proces dat tegelijk helend en ziekmakend is, omdat het mijn narcistisch Ik ontregelt. Geen zondebok willen zijn is daarom geen optie. Met René ‘herboren’ worden aan elkaar sluit aldus aan bij een lange lijn van bijbelse ‘godstaal’. – Uit UIT ZWANENLIEF EN ZONDEBOK HERBOREN. OVER MIMESIS EN GODSTAAL van Wiel Eggen, antropoloog.

Een gevaar schuilt in de mogelijkheid dat het primitieve zondebokmechanisme de strafrechtspleging frustreert. De strafrechter dient de schuld van de voor hem geleide verdachte rationeel te verifiëren. Daarbij moet hij soms oproeien tegen een bij de bevolking reeds algemeen bestaande overtuiging dat de verdachte inderdaad de schuldige is. Als het goed is, vaart de rechter zijn eigen koers zonder zich van populaire vooroordelen iets aan te trekken. Die kunnen echter zo algemeen en zo sterk zijn dat hij zich er maar met moeite aan kan onttrekken. Soms gaat het dan mis; men denke aan Jezus voor Pontius Pilatus. Een recenter voorbeeld is het geval van Lucia de Berk, de verpleegster die werd verdacht van moord op enkele volwassenen en een groot aantal kinderen. Reeds die enkele verdenking riep een zo algemene en krachtige verontwaardiging op dat, naar het schijnt, zelfs de rechters daardoor beïnvloed zijn geraakt. Haar aanvankelijke veroordeling bleek eerst na jaren, bij nader onderzoek, op te wankele bewijsmiddelen te zijn gestoeld. Het in de strafrechtspleging geïnstitutionaliseerde zondebokmechanisme had niet ordentelijk gefunctioneerd. – Uit DE RECHTER ALS MIKPUNT van Nico Keijzer, jurist.

Voor haar 85-jarig bestaan vroeg de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV) Stef Bos een cd over Bijbelse figuren te schrijven. Dat leidde tot het krachtige album ‘In een ander licht’ dat alle Bijbelse toonaarden laat weerklinken: van de lofzang op de liefde, over het profetische verzet, tot de klaagzang tegen het lijden en de schreeuw om hoop. (Uit het weekblad Tertio, 16 december 2009).

Het oudtestamentische boek Prediker, een wijsheidsboek, dient als uitgangspunt voor Alles is lucht (lied van Prediker). Zelf heb ik de tekst van Prediker altijd ervaren als een gedicht van ‘hoopvolle troosteloosheid’. Bij Stef Bos schijnt dat niet anders. In het boekje bij het muziekalbum schrijft hij: “Misschien een van de meest filosofische boeken in de Bijbel met Job. Zeer taoïstisch in zijn denken omdat het dualisme van goed en kwaad voortdurend verschuift. De Prediker spreekt zich niet uit. Verklaart alles tot lucht en leegte maar stuurt ons ook in de richting van het genot. Een soort existentialist die ons niet moedeloos maakt door alleen het zinloze te benadrukken. Een boek waarmee een dogmatische denker niet uit de voeten kan want het geeft weinig houvast om anderen te veroordelen en de duvel aan te doen. Daarom een man naar mijn hart… wie het ook was.”

In navolging van Prediker brengt Stef Bos in een duet met Frank Boeijen een lied van paradoxen en contradicties die iets van de ‘zinloosheid’ (‘nonsens’) van het bestaan uitdrukken. Tegelijk maakt de bruisende muziek duidelijk dat precies daar, in de leegte van de zinloosheid, iets nieuws kan geboren worden. In mijn oren suggereren de tekst en de muziek dat God inderdaad misschien daar is, zowel in onze momenten van wanhoop als van onuitsprekelijke vreugde… Dat God daar is, in onze momenten van verstomming… Kortom, dat God daar is, in de leegtes die we niet kunnen opvullen met onszelf. Daar waar wij niet zijn is ruimte voor een Ander… Misschien moeten we bij het begin van de zomervakantie ook eens vakantie nemen van onszelf, onszelf ‘vacant’ verklaren om werkelijk te ge-niet-en? Alles is lucht mag, wat mij betreft, al een vacature opvullen.

Het lied wordt gebracht in een ideale context: ook de uitvoerende zangers zelf laten iets ‘zien’ van de tegenstellingen in het menselijk bestaan – het soms ‘hoekige’ en ‘cleane’ karakter van de stem van Stef Bos contrasteert wonderwel met de rauwe, maar vloeiende warmte van Boeijens geluid.

Luister naar hun duet (de tekst staat onderaan) en klik hier:

Ik heb de wereld gezien

In het licht van de liefde

En in de schaduw van de haat

Er zijn altijd twee kanten

Ware woorden zijn niet mooi

Mooie woorden zijn niet waar

En alles beweegt zolang als het leeft

Zoals een rivier die stroomt naar de zee

Wij zijn een deel

Van een groter geheel

Wij vallen als bladeren

En de wind neemt ons mee

Er is een tijd van verliezen

Er is een tijd van vertrouwen

Er is een tijd van verlangen

Er is een tijd van vergeten

Er is een tijd van vergeven

Er is een tijd voor alles

En alles is lucht

Groei naar het licht

En klim langs de stralen naar de hemel omhoog

Hou je niet vast aan dat wat voorbij is

En laat alles los wat spookt in je hoofd

Want het licht in je ogen verdwijnt met de tijd

Zoals de zon in de verte aan het eind van de dag

Maar alles verandert en

Beweegt in een cirkel

Keert terug naar de bron

En wordt wat het was

Er is een tijd van verliezen

Er is een tijd van vertrouwen

Er is een tijd van verlangen

Er is een tijd van vergeten

Er is een tijd van vergeven

Er is een tijd voor alles

En alles is lucht

En alles is leegte

En alles is zinloos

En alles is leven

Alles heeft waarde

En alles is iets

Alles is alles

En alles is niets

Er is een tijd van verliezen

Er is een tijd van vertrouwen

Er is een tijd van verlangen

Er is een tijd van vergeten

Er is een tijd van vergeven

Er is een tijd voor alles

En alles is lucht

Nog wat meer achtergrondinformatie bij het hele project:

Uit het weekblad Tertio (16 december, 2009):

De Bijbel is voor Stef Bos een boek van gestolde menselijke ervaring. Daarom maakte hij van die Bijbelfiguren herkenbare mensen. Los van kerk en dogma kwamen ze in een ander licht te staan. “De Bijbel is niet het bezit van welke denkrichting dan ook. Dat boek kan onze wereld beklemmen of onze verbeelding vrijmaken. Het kan een dogma zijn of een inspiratie. Ik wou terug naar het boek zelf. Ik hou van filosofische en theologische discussies, maar zowel fanatieke religiositeit als het fanatieke atheïsme van een Etienne Vermeersch kan ik niet volgen”, zegt Bos.

Uit een interview met Thomas (website van de faculteit Godgeleerdheid van de KU Leuven) blijkt dat Stef Bos zich bewust is van de processen die, met een verwijzing naar wat hij hierboven vermeldde, ‘de verbeelding gevangen houden’. Wie bekend is met de mimetische theorie en het denken van René Girard zal onmiddellijk opmerken welke rol Stef Bos toedicht aan ‘de mode’. Bepaalde processen van imitatie (wat Girard ‘mimesis’ noemt) verhinderen inderdaad een frisse blik op wat waardevol is, ook in de Bijbel en de christelijke traditie. Niets zo verlammend en beknottend als een ‘gewoontekatholicisme’ en het ‘gewoonteatheïsme’ dat er een reactie op vormt. Stef Bos in het interview met Thomas:

“Ik vond het [Bijbelproject] een geweldige idee omdat de Bijbel, of je nu gelooft of niet, een belangrijk geschrift is voor onze westerse cultuur en altijd een inspiratie is geweest voor veel kunstenaars. Ik ben zelf ook met de Bijbel grootgebracht op een manier die niet dwingend was waardoor ik nooit het kind met het badwater heb weggegooid. Veel mensen van mijn generatie hebben de uitwassen van machtspolitiek van de kerk op één hoop gegooid met de Bijbel zelf en dat is jammer… alsof je de Faust van Goethe niet mag lezen omdat deze in het Duits is en Duits door de recente geschiedenis een beladen taal is.”

Op de vraag waarom jongeren vandaag soms een afkeer hebben van de Bijbel, antwoordt Bos het volgende:

“Omdat dat de mode is. Omdat de Bijbel wordt gelinkt aan de Kerk. Omdat de Kerk in het algemeen een slecht imago heeft opgebouwd en er volstrekt achterhaalde ideeën op nahoudt. (Terwijl ik reizend door Afrika veel goede kanten van individuen in de kerk gezien heb waar NGO’s het dikwijls lieten afweten.) Omdat diezelfde anti-kerk mode (politiek correcte atheïsme) zich ook weer als een kerk gaat gedragen met een morele code die ze mensen oplegt om erbij te mogen horen waardoor ze iets gaan denken wat ze zelf niet bedacht hebben. Omdat… omdat… omdat… omdat… omdat er over het algemeen te weinig genuanceerd gedacht wordt over dingen, zeker in deze tijd van media geschreeuw en politieke populisten.”

Klik om het artikel te lezen:

OVER OORDELEN EN LAATSTE OORDELEN BIJ DE DOOD VAN EEN MOEGETERGDE JONGEN (PDF)

Al te vaak berichten de media over verregaand en ontoelaatbaar pestgedrag in onze samenleving. Ik vind het dan ook belangrijk dat zeker het pedagogische veld blijvend aandacht schenkt aan dit fenomeen en het ook aanklaagt. Voor het maandblad van onze school (Sint-Jozefscollege, Aalst) schreef ik onlangs een artikel over pesten waarin ik tracht te achterhalen welke visie op mens, samenleving en – soms ook – god ten grondslag ligt aan deze eeuwenoude, schijnbaar onuitroeibare menselijke kwaal. Tegelijk stel ik een aantal vragen bij dit mens- en maatschappijbeeld, en ik laat mij daarbij inspireren door de joods-christelijke traditie, meer bepaald door de bijbelse geschriften. Deze traditie, dit ‘christelijk verhaal’, klaagt onder andere de vanzelfsprekendheid aan waarmee het lijden van mensen wordt gerechtvaardigd als ‘een noodzakelijk iets’, en daagt mensen uit om zich niet zomaar neer te leggen bij hun ‘lot’ of hun (maatschappelijke) ‘rol’.

Aan daders van kwaad vraagt het christelijk verhaal om vrij te worden en om de verantwoordelijkheid op te nemen voor hun eigen daden. Ze zouden zich voor hun misdrijven niet volledig moeten verschuilen achter goedkope excuses als ‘ik ben nu eenmaal zo, ik kan er ook niets aan doen…’. Daarnaast worden ook de slachtoffers van kwaad door het christelijk verhaal geappelleerd op hun vermogen tot vrijheid, om zich niet langer te laten definiëren door het kwaad dat hen overkomt.

Kortom, het christelijk verhaal wijst de mens op zijn mogelijkheid om te groeien en om zijn lot in eigen handen te nemen. Dat uit zich ondermeer in een gevoeligheid voor het lijden van slachtoffers en in een aanklacht tegen allerlei ‘rechtvaardigingen’ van dat lijden – zowel tegen louter religieuze als tegen maatschappelijke of ‘wetenschappelijke’ rechtvaardigingen.

Om het met de woorden van René Girard te zeggen, de grondlegger van de zogenaamde ‘mimetische theorie’: het christelijk verhaal keert zich tegen het ‘zondebokmechanisme’ waarin slachtoffers de schuld krijgen van het lijden dat hen overkomt. De ontmaskering van het zondebokmechanisme is één van de belangrijkste uitingen van een Liefde die mensen drijft voorbij min of meer spontane (en even vergankelijke) gevoelens van empathie (met vrienden en ‘bondgenoten’) en afkeer (tegenover zogenaamde ‘vijanden’).

Uiteindelijk geloof ik dat ‘het Laatste Oordeel’, de finale lotsbestemming van ieder mens, bij die Liefde ligt. Een Liefde die slachtoffers, eens gepercipieerd als ‘(zonde)bokken’, rehabiliteert als witte ‘lammeren’ die eindelijk het verhaal van hun ‘eigenlijke’ leven kunnen schrijven…

Klik op de titel om het artikel te lezen:

Over oordelen en laatste oordelen bij de dood van een moegetergde jongen

De afgelopen dagen ben ik bezig geweest met de herformulering en herordening van een aantal ideeën uit mijn boek Vrouwen, Jezus en rock-‘n-roll – Met René Girard naar een dialoog tussen het christelijk verhaal en de populaire cultuur. Ik wou mij, in de aanloop naar Pasen, opnieuw bezinnen over het zogenaamde ‘verrijzenisgebeuren’. Uiteindelijk heb ik volgend artikel gebrouwen – wie geïnteresseerd is, kan het hier lezen:

KLIK OM TE LEZEN: HET VERRIJZENISGEBEUREN, VANUIT DE MIMETISCHE THEORIE (PDF)

Ik heb geen voetnoten toegevoegd, maar geoefende lezers zullen echo’s vinden van filosofen als Friedrich Nietzsche (1844-1900) en Max Scheler (1874-1928) – beiden voor wat betreft hun inzichten over het ‘ressentiment’ –, en van taalfilosofen als Ludwig Wittgenstein (1889-1951) – zijn ‘meaning is use’ – en Ian Ramsey (1915-1972) – meer bepaald zijn bevindingen over wat hij ‘disclosures’ noemt. Daarnaast is natuurlijk het denken van René Girard aanwezig, en vooral ook dat van James Alison – die de mimetische theorie, in navolging van iemand als de Zwitserse Jezuïet Raymund Schwager (1935-2004), in de theologische tradities van het christelijk verhaal heeft geïntegreerd.

Naar aanleiding van de zeer recente gebeurtenissen in verband met seksueel misbruik in de kerk, heb ik op het einde, ook als gelovige, vanuit een confrontatie met het leed van de slachtoffers en omdat ik, zoals velen, verontwaardigd en beschaamd ben door wat hen blijft overkomen, een ‘machteloze oproep’ willen doen naar de daders. Noch onze liefde voor de slachtoffers, noch onze morele verontwaardiging kan, blijkbaar, een dader van seksueel misbruik tot meer medemenselijkheid en liefde ‘dwingen’:

Het leven van Jezus wijst tegelijk op de machteloosheid en de macht van de Barmhartigheid – de Agapè. Deze Liefde is ten eerste machteloos. De mens die er uit probeert te leven heeft geen garanties dat de kwetsbare houding waarmee hij zich opstelt, zal geïmiteerd worden door zijn medemensen. Als je de geldingsdrang van een ander niet beantwoordt met geldingsdrang, als je ‘het geslagen worden op de wang’ niet met ‘slaan’ beantwoordt maar ‘de andere wang aanbiedt’, geef je inderdaad aan je belager de kans om jou niet nog eens te kwetsen, maar tegelijk loop je het risico dat je geen tedere barmhartigheid ondervindt en opnieuw gekwetst of ‘gekruisigd’ wordt – dat je een zoveelste ‘kaakslag’ krijgt te verduren. Ondanks alles blijft de Liefde waarvan Jezus getuigenis aflegt, wachten op de ‘bekering van de zondaar (in ieder van ons!). Jezus veroordeelt in zijn optreden radicaal de zonde (‘de daad’), maar geeft tegelijk zijn geloof in (de goedheid van) mensen niet op.

Hieruit blijkt ten tweede, en paradoxaal genoeg misschien, toch ook de macht van de Agapè. De Barmhartigheid is niet afhankelijk van de houding van een ‘misdadiger’ of ‘vervolger’. Zelfs als een dader geen berouw toont voor zijn misdrijven, kan een slachtoffer zijn zelfrespect bewaren. De houding van een dader hoeft niet per se de houding van het slachtoffer te bepalen. Slachtoffers kunnen vrij worden in een hernieuwde Liefde voor het ‘leven’ die voor koppige, hardleerse of zelfs ‘zieke’ en ‘verdorde’ daders verborgen blijft. In ieder geval ontsnapt de steun en de Liefde die de naasten van het slachtoffer aan het slachtoffer willen bieden totaal aan de greep van de dader. Hopelijk laten slachtoffers zich uiteindelijk door deze Liefde dragen, en krijgen zij die ‘slaan’, ‘vervolgen’ en ‘verkrachten’, niet het laatste, heerszuchtige woord over het leven van hun slachtoffers. Dat is de hoopvolle realiteit waarnaar de nieuwtestamentische Paasboodschap, ondanks alles, tracht te verwijzen.

In een wereld waarin daders van seksuele misdrijven in de kerk zich, op een jaloerse wijze, onheus behandeld voelen omdat daders ‘uit andere sectoren’ niet ‘even streng’ zouden worden aangepakt, klinken de woorden die de vaderfiguur uit Jezus’ ‘parabel van de verloren zoon’ spreekt tot zijn verongelijkte oudste zoon op een nieuwe wijze. Ze klinken namelijk als een blijvende oproep naar de daders om oog te hebben voor de genade die ze onverdiend al mochten genieten van de samenleving. En bovenal klinken ze als een oproep om het slachtoffer van hun misdrijven te erkennen. In navolging van het oudtestamentische verhaal waarop Jezus met zijn parabel alludeert – het verhaal over Kaïn die uit begeerte naar een bepaalde vorm van erkenning zijn broer Abel vermoordt –, kunnen we mét de Bijbelse God de ‘Kaïns’ van het seksueel misbruik toeroepen:

“Hoor, het bloed van uw broer roept uit de grond naar Mij!” (Gen.4,10b).