HET VERHAAL VAN PETRUS
(NAAR MT 26)
Petrus was net verhuisd. Toch voelde hij zich vrij zelfzeker op zijn nieuwe school omdat hij ten minste een van zijn medescholieren al kende: een jongen genaamd Jezus. Petrus realiseerde zich echter niet dat Jezus hevig gepest werd door sommige van Petrus zijn nieuwe klasgenoten, hoewel Jezus tot een andere klas behoorde. Toen Petrus eenmaal begreep hoe de vork in de steel zat, nam hij een “wijze” beslissing om zijn ANGST voor sociale uitsluiting te bezweren: om de waardering van zijn nieuwe klasgenoten te verkrijgen, nam hij afstand van Jezus. Petrus deed alsof hij Jezus helemaal niet zo goed kende. Het bezorgde Petrus de EER van een goede reputatie in de wereld van zijn klasgenoten (klik voor Matteüs 26, 69-74a). Door het spel van de groep mee te spelen en zich niet met Jezus bezig te houden, kreeg Petrus controle en MACHT over de nieuwe situatie waarin hij zich bevond. Gaandeweg verwierf hij zekerheid over zijn positie binnen de groep. Na enkele weken voelde Petrus zich helemaal comfortabel op zijn nieuwe school. Hij ervoer veel GENOT in aanwezigheid van zijn nieuwe vrienden en hij verdronk in de WEELDE van hun rijkeluisfeestjes. Het feit dat zijn vrienden niet hem aanvaardden maar alleen het imago waaraan hij trachtte te voldoen, deerde hem niet al te erg. Zelfverloochening leek helemaal geen dramatische “verkoop van je ziel” als je in ruil daarvoor een wereld van eer, macht, genot en weelde won (klik voor Marcus 8, 35-36). Waarom zou je jezelf respecteren als de beloningen voor een gebrek aan zelfrespect zo goed voelden?
Om een lang verhaal kort te maken: Petrus genoot met volle teugen van zijn leven totdat hij op een dag Jezus opnieuw tegen het lijf liep. Die was in elkaar geslagen door enkele van Petrus’ klasgenoten. Vanaf die dag nam Petrus een beslissing die “dwaas” zou hebben geklonken in de oren van zijn vrienden en van zijn vroegere zelf (klik voor 1 Kor 1, 20b-29). Geconfronteerd met het slachtoffer van de wereld waarvan hij deel had uitgemaakt, besloot Petrus zijn leven niet langer te laten definiëren door het streven naar eer, macht, genot en weelde (klik voor Mt 5, 1-11). Zijn hele identiteit werd getransformeerd door de liefde voor de vijand van de groep waartoe hij behoorde (klik voor 1 Joh 4, 16b). De angst voor “sociale afstraffing” en om “dood” te zijn voor zijn klasgenoten veranderde in een vrees voor de “moord” op anderen (klik voor 1 Joh 4, 17b-18). Petrus beschouwde eer en genot niet langer als doelen op zich, maar als mogelijke gevolgen van een leven in liefde. Als partij kiezen voor de gemarginaliseerde ander hem ONEERVOL maakte in de ogen van sommige van zijn klasgenoten, dan was dat maar zo. Hij was bereid om daarover te discussiëren. Petrus verkoos niet-gewelddadig conflict in zijn eigen “huis” boven de gewelddadige vrede en eenheid die parasiteerde op een gemeenschappelijke externe vijand (klik voor Matteüs 10, 34-36). Hij wou geen vrede die gebaseerd was op uitsluiting. Hij verlangde een ander soort vrede die niet op offers was gebaseerd (klik voor Johannes 14, 27).
Het goede willen voor iemand die meer dan genoeg redenen heeft om je te haten, levert GEEN GENOT op. Het voelt op zijn zachtst gezegd onwennig aan, maar dat hield Petrus niet tegen. De LIEFDE die hij had ontdekt en die de basis werd voor zijn leven, was niet afhankelijk van enig mogelijk resultaat. Petrus zou anderen liefhebben, zelfs als bijvoorbeeld hun afscheid, hun lijden of hun dood hem verdriet zou doen. En zelfs als anderen zijn liefde niet met liefde beantwoordden. Onafhankelijk van gelijk welk resultaat kan de liefde die Petrus draagt op een paradoxale manier almachtig worden genoemd. Ook als zijn klasgenoten en hun wereld hem zouden haten (klik voor 1 Joh 3, 13-14), zou Petrus niet ophouden om zich kwetsbaar en zelfs MACHTELOOS op te stellen vanuit het perspectief van die wereld (klik voor Johannes 15, 19). Als hij al een machtspositie zou aanvaarden, dan zou hij dat niet langer doen om anderen te domineren maar dan zou hij die macht gebruiken als een middel om anderen te dienen (klik voor Lucas 22, 24-27). Op dezelfde manier zou Petrus ook niet langer weelde nastreven als een doel op zich, maar opnieuw als een middel om anderen te dienen. In ieder geval zou zijn geest ARM aan zorgen zijn inzake zijn bezittingen.
Als Petrus zich al zorgen maakte en zich schuldig voelde, dan was het niet langer omdat hij misschien niet aan de verwachtingen van de wereld van zijn klasgenoten beantwoordde, maar omdat de liefde hem had geopenbaard hoe hij anderen had gekwetst. Petrus was niet voor of tegen de sociale regels en wetten die heersten (klik voor Matteüs 5, 17), maar terwijl hij vroeger voor of tegen regels was om ergens aanzien te verwerven, stelde hij zich nu de vraag op welke manier de regels het best de doelen van een liefdevolle gerechtigheid dienden (klik voor Marcus 2, 23-28). Met andere woorden, de geest van de wet werd voor Petrus belangrijker dan de letter van de wet (zie Paulus alsook Marcus 12, 29-31). De liefde bevrijdde Petrus van het verslavend verlangen naar erkenning. Liefde werd zijn “Schepper”: de identiteit van Petrus hing niet langer af van zijn positie in een door mensen gecreëerde sociale omgeving, maar van een liefde die, als een frisse wind wars van de bekommernissen om eer, macht, genot en weelde, relaties aanknoopte met al wie en wat zogezegd “geen betekenis” had (klik voor Johannes 3, 8 en voor 1 Kor 1, 20b-29). Door partij te kiezen voor Jezus en het gemarginaliseerde slachtoffer van om het even welke groep, verloor Petrus een onwaarachtig leven in functie van eer, macht, genot en weelde, en redde hij uiteindelijk zijn zelfrespect (klik voor Marcus 8, 35-36). De keuze voor liefde, voor het beminnen van de ander (wat in het evangelie onder andere wordt uitgedrukt met de termen “koninkrijk van God en zijn gerechtigheid”) heeft als gevolg dat Petrus zichzelf bemint (klik voor Matteüs 6, 33-34).
[Vergelijk Mt 6, 19-34 met volgend fragment uit de hindoeïstische Bhagavad-Gita: “Je hebt recht te werken, maar alleen omwille van het werk. Je hebt geen recht op de vruchten van het werk. Het verlangen naar de vruchten van het werk mag nooit je motief om te werken zijn. Maar geef ook nooit toe aan luiheid. Verricht elke daad met je hart gericht op de Allerhoogste Heer (het Brahman). Wijs gehechtheid aan de vruchten af. Wees gelijkmoedig in succes en mislukking; want deze gelijkmoedigheid wordt bedoeld met yoga. Werk dat wordt gedaan met bezorgdheid om de resultaten is veruit inferieur aan het werk dat wordt gedaan zonder die bezorgdheid, in de kalme staat van overgave. Zoek toevlucht in de kennis van Brahman. Zij die eerzuchtig voor resultaten werken, zijn beklagenswaardig.”]
Het verhaal van Petrus eindigt, kortom, met een Petrus die weigert om nog langer deel te nemen aan een wereld die is gebaseerd op offers. De liefde heeft Petrus de waarheid omtrent zichzelf doen ontdekken: hij is een vervolger geweest, iemand die zijn medemens kwaad doet. Gehoorzamend aan die liefde wordt Petrus, paradoxaal genoeg, vrij van de “duistere machten en krachten” die vaak deze wereld beheersen. Omdat hij niet langer in de ban is van de duistere gehechtheid aan eer, macht, genot en weelde, is Petrus ook niet langer dood voor zichzelf en anderen (klik voor 1 Joh 3, 13-14).
Wie het opneemt voor wie wordt gepest, loopt evenwel het gevaar om zelf ook te worden gepest. Petrus weigert de “afgodendienst van het sociale succes” en weigert aldus iedere vorm van “zelfkruisiging” (hij zet geen “masker” op om populair te zijn), maar loopt daardoor ook het gevaar dat hij zal “gekruisigd worden”. Natuurlijk hoopt hij dat de wereld in staat is om te kiezen voor “barmhartigheid en geen offers” (klik voor Matteüs 9, 13), alleen weet hij niet op voorhand of de wereld die keuze zal maken. Wie niet buigt voor het bedrieglijke, vernietigende verlangen naar totale controle (“de almachtige god die alle touwtjes in handen heeft”), maar wel leeft vanuit een God die liefde is, kan anderen redden maar zichzelf niet (klik voor Matteüs 27, 39-44). Als je het opneemt voor wie wordt gepest, leg je je lot immers in handen van anderen die zich al dan niet tot “de liefde” zullen bekeren. Voor hetzelfde geld word je ook gepest. Als er dan toch nog sprake is van “almacht” in deze context, dan ligt ze in het feit dat je zelfrespect niet afhangt van het respect dat je al dan niet van anderen ontvangt (zelfs als die ander een “god” zou zijn). De narcist is afhankelijk van de erkenning die hij van andere mensen krijgt voor een onwaarachtig zelfbeeld. De mens die zich door de goddelijke liefde gedragen weet, kan de realiteit van en omtrent zichzelf en anderen op een completere manier beleven.
HET VERHAAL VAN MARIA
Het verhaal van Petrus doet denken aan het verhaal van Maria. Maria was het slachtoffer van een verkrachting waardoor ze zwanger werd. Haar familie had haar gedwongen om met haar “vriend(-verkrachter)” Saul te huwen. Ze werd vaak geslagen door haar echtgenoot. Hij slaagde er bovendien in om haar een schuldgevoel te geven over dat geweld, alsof ze de slagen “verdiende”. In werkelijkheid was Maria een zondebok: ze werd beschuldigd van zaken waarvoor ze niet verantwoordelijk was. Jammer genoeg duurde het jaren vooraleer Maria zich realiseerde hoezeer ze door Saul en haar familie was gemanipuleerd.
Jarenlang leefde Maria in ANGST. Ze dwong zichzelf om iemand te zijn die waardering zou krijgen van haar echtgenoot, en geen slagen. Daarin lag haar EER, dacht ze. Terwijl ze MACHT probeerde te verwerven over het gedrag van haar man verloor ze zichzelf echter meer en meer. Ze jaagde werkelijk een illusie na in haar pogingen om GENOT in haar gezinsleven te vinden. Daarbovenop maakte ze zich zorgen over het verlies van WEELDE als haar echtgenoot haar zou verlaten. Ze vreesde dat ze de eindjes niet aan elkaar zou kunnen knopen als ze er alleen zou voor staan. Alleen toen Saul ook hun zoon Stephanus in elkaar begon te slaan, herwon ze haar zelfrespect: de liefde voor het slachtoffer van de situatie waarvan ze deel uitmaakte, opende haar ogen voor de waarheid dat ze de ene na de andere illusie had nagejaagd, en bevrijdde haar van de verslavende gehechtheid aan eer, macht, genot en weelde.
Zowel Petrus als Maria keerden zich af van een leven in functie van een imago dat waardering moest opleveren. Petrus verheerlijkte zichzelf niet langer. Hij deed afstand van zijn superioriteitsgevoel. Daardoor kreeg hij waarachtig respect voor zichzelf en keek hij niet langer neer op anderen (onder wie Jezus). Maria verheerlijkte haar echtgenoot niet langer, waardoor ze zich bevrijdde van een minderwaardigheidscomplex en ook zij meer respect kreeg voor zichzelf. Het herwonnen zelfrespect leidde bij beiden tot meer respect voor (onderdrukte) anderen. Anderen werden niet langer benaderd als middelen die het onrealistisch zelfbeeld van Petrus en Maria moesten bevestigen, maar als doelen op zich.
Zowel het verhaal van Petrus als van Maria openbaart de bekering tot een levenswijze waarop de christelijke traditie in essentie doelt.
EEN SAMENVATTING:
(klik hier voor pdf van het overzicht, en klik hier voor pdf inzake zaligsprekingen en voor post over zaligsprekingen en religieuze geloftes)

Zie ook, naar aanleiding van de discussie over de toekomst van de levensbeschouwelijke vakken in België: Pamflet Godsdienst met of zonder LEF? (pdf van lange versie) en Pamflet Godsdienst met of zonder LEF? (pdf van korte versie).
KLIK HIER OM HET PAMFLET INZAKE DE TOEKOMST VAN ONAFHANKELIJK LEVENSBESCHOUWELIJK ONDERWIJS TE TEKENEN.
Voor meer over de discussie omtrent het pamflet: klik hier.
Uit het bovenstaande moet alleszins blijken dat het hedendaagse godsdienstonderwijs in Vlaanderen voldoet aan een aantal essentiële didactische en pedagogische vereisten:
Toegankelijk voor alle leerlingen? Check.
Betrokken op het concrete en actuele leven? Check.
Vertrekkend van Bijbelteksten die aanzetten tot kritische reflectie? Check.
Rationeel en wetenschappelijk verantwoord? Check.
In open dialoog met andere (niet-)godsdienstige levensbeschouwingen? Check.
Kortom, de godsdienstles dient vandaag meer dan ooit de pedagogie van een spirituele (zelfkritische en relationele) levenshouding en levert in die zin een essentiële bijdrage aan een betrokken, verantwoordelijk burgerschap.
Zijn al mijn leerlingen in staat om de “evangelische paradox” te begrijpen? Zijn ze, met andere woorden, in staat om inzicht te verwerven in de kern van een christelijke levenswijze (ook als ze hun leven op een andere manier wensen vorm te geven)? Het antwoord op die vragen is ondubbelzinnig “ja”.
Zijn al mijn leerlingen in staat om de antropologische, psychosociale, historische en filosofische implicaties van die “evangelische paradox” voldoende adequaat te doordenken? Het antwoord op die vraag is onvermijdelijk “nee”, maar tussen de basis en de verdere uitweidingen ligt de boeiende taak van de lesgever die – zo goed en zo kwaad als het kan – tracht te “diversifiëren”.
In ieder geval vat het bovenstaande het “minimum” van mijn godsdienstlessen samen. Ieder moet maar voor zichzelf uitmaken in hoeverre dat “aanstootgevend” of “indoctrinerend” zou zijn.
Like this:
Like Loading...